Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: par.Par., PAR, pař, pár


  • par
enkelvoud meervoud
naamwoord par pars
verkleinwoord - -

de parm

  1. (sport) (golf) aantal slagen dat een beroepsspeler standaard nodig heeft om de bal vanaf de afslag in een bepaalde hole te krijgen of het totaal van slagen dat nodig is om dat bij een ronde over een golfbaan bij alle holes te doen
    • Op de scorekaart staat hoe lang de hole is, de par en de moeilijkheidsgraad ten opzichte van de andere holes (…). [1]
  • boven par
  • een par spelen
  • onder par

par

  1. (sport) (golf) in evenveel slagen als een beroepsspeler standaard nodig zou hebben
    • Hole 17 wordt weliswaar par gespeeld, maar wind en zon moeten Giesberts kleding wel drogen, want hij moet ervoor in de vijver gaan staan. [2]
62 % van de Nederlanders;
46 % van de Vlamingen.[3]


  • par

par

  1. door


pār

  1. gelijk, dezelfde ... als, vergelijkbaar, gelijkwaardig
  2. (van getallen) even
  3. passend, redelijk

pār, m / v

  1. de gelijke, kameraad
  2. (Ovidius) echtgenoot, echtgenote
  3. tegenstander

pār, o

  1. het gelijke
  2. het paar, het koppel (van vogels)


par

  1. over, van


  • par
  • Zelfstandig naamwoord 1: afkomstig van het Latijnse woord par
  • Zelfstandig naamwoord 2: afkomstig van het Engelse woord par
Naar frequentie 338
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   par     paret     par     para
parene  
genitief   pars     parets     pars     paras
parenes  

par, o

  1. paar (tweetal)
  2. paar (enkele)

par

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van par
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   par     paret          
genitief   pars     parets              

par, o

  1. (sport) (golf) par



  • par
  • Zelfstandig naamwoord 1: afkomstig van het Latijnse woord par
  • Zelfstandig naamwoord 2: afkomstig van het Engelse woord par
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   par     paret     par     para  

par, o

  1. paar (tweetal)
  2. paar (enkele)

par, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van par
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   par     paret              

par o

  1. (sport) (golf) par


  • par
enkelvoud meervoud
par pares

par m

  1. paar
  2. (wiskunde) even getal

par v

  1. pariteit
  2. tegelijkertijd
  enkelvoud meervoud
mannelijk par pares
vrouwelijk par pares

par

  1. gelijk
  2. even (van een getal)


  • par

par

  1. genitief meervoud van pára