mannelijk
- man·ne·lijk
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | mannelijk | mannelijker | mannelijkst |
verbogen | mannelijke | mannelijkere | mannelijkste |
partitief | mannelijks | mannelijkers | - |
mannelijk
- (biologie) tot het geslacht behorend dat voor bevruchting zorgt
- (grammatica) behorend tot het woordgeslacht dat vrouwelijk noch onzijdig is
- Kerel, hond en eik zijn mannelijke woorden in het Nederlands.
- (sociologie) (psychologie) met gedrag zoals van mannen verwacht wordt, kenmerkend voor een man
- Er waren natuurlijk vrouwen op wie al dat haar indruk maakte, dat mannelijke, ruwe, viriele, een beetje Spaanse aan hem. [3]
- Mannelijke dadendrang.
- ▸ Het slagveld dat van schoonheid werd vervuld, het boomloze landschap dat baadde in de ochtendzon, wilde bloemen die de loopgraven vulden met hun warme geurflarden, de schoonheid van de natuur die alleen ervaren kon worden in aanwezigheid van de dood en met mannelijke deugden die alleen tot uitdrukking kwamen door het doden.[4]
1. tot geslacht behorend dat voor bevruchting zorgt
2. behorend tot het mannelijke woordgeslacht
- Het woord mannelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mannelijk" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ www.nu.nl
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767
- ↑ Lemaitre, PierreTot ziens daarboven 2014 ISBN 9789401601931 pagina 13
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be