kluitje
- kluit·je
het kluitje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord kluit
- iemand met een kluitje in het riet sturen = Iemand wegsturen zonder echte hulp of een echt antwoord te geven = afschepen.
- zij wonen op een kluitje = zij wonen (te) dicht bij elkaar.
- Iemand met een kluitje in het riet sturen
een antwoord krijgen waar men niets aan heeft ('een mooi praatje') [2]
- Het woord kluitje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.