gelden
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
gelden | geldend |
gelding | gegolden |
- gel·den
- In de betekenis van ‘meetellen, van kracht zijn’ voor het eerst aangetroffen in 1237 [1]
- Germaans *geldhan, vanwaar Oudfries gelda, Oudsaskisch geldan, Angelsaksisch gieldan (Engels: yield), Oudhoogduits geltan (Duits gelten), Oudnoords gjalda
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
gelden |
gold |
gegolden |
klasse 3 | volledig |
gelden [2]
- absoluut waarde bezitten
- Een overuur geldt voor twee.
- absoluut in werking zijn
- Daarvoor gold een andere regel.
de gelden mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord geld
- Het woord gelden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gelden" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "gelden" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be