gebeuren
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
gebeuren | gebeurd |
gebeurtenis |
- ge·beu·ren
- In de betekenis van ‘voorvallen’ voor het eerst aangetroffen in 1272 [1]
- erfwoord van Middelnederlands geboren, op te vatten als afgeleid van beuren met het voorvoegsel ge- [2][3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
gebeuren /ɣə'bɵːrə(n)/ |
gebeurde /ɣə'bɵːrdə/ |
gebeurd /ɣə'bɵːrt/ |
zwak -d | volledig |
gebeuren
- ergatief plaatshebben, werkelijkheid worden
- bij schering en inslag gebeuren
erg vaak plaatshebben
- het zal iemand niet gebeuren dat
iemand gaat zeker voorkomen dat
- strijk en zet gebeuren
erg vaak plaatshebben
1. plaatshebben, werkelijkheid worden
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gebeuren | gebeurens |
verkleinwoord |
- geheel van voorvallen met de ermee verbonden effecten
- Het woord gebeuren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gebeuren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "gebeuren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ gebeuren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ 4,0 4,1 Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
gebeuren
gebeuren