• dur·ver
enkelvoud meervoud
naamwoord durver durvers
verkleinwoord durvertje durvertjes

de durverm

  1. iemand die niet bang is om wat te doen, iemand met lef
    • In dit gedicht is Thomas van kind tot volwassene, van klimrek tot kerktoren, een durver. Ondersteboven kiest hij voor het risico. [2]
84 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]