durver
- dur·ver
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | durver | durvers |
verkleinwoord | durvertje | durvertjes |
de durver m
- iemand die niet bang is om wat te doen, iemand met lef
- In dit gedicht is Thomas van kind tot volwassene, van klimrek tot kerktoren, een durver. Ondersteboven kiest hij voor het risico. [2]
- Het woord durver staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "durver" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Werkman, H."Kritieken. Thomas verzamelt geen postzegels" in: Liter. jrg. 3 nr. 13 (juli 2000) Boekencentrum Uitgevers, Zoetermeer; p. 85; geraadpleegd 2017-06-11
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be