• deug·niet
enkelvoud meervoud
naamwoord deugniet deugnieten
verkleinwoord deugnietje deugnietjes

de deugnietm

  1. ondeugend kind
    • De jonge deugniet was kort geleden voor het gerecht geweest wegens diefstal. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]