1. Rijpende bramen aan een braamstruik
  • braam
enkelvoud meervoud
naamwoord braam bramen
verkleinwoord braampje braampjes

de braamv / m

  1. (bloemplanten) Rubus  , braamstruik
  2. (fruit) Rubus, zwarte vrucht van de braamstruik
    • Bramen zijn zwart van kleur, braambozen zijn zoeter en roder. 
  3. ruwe, ongelijke rand aan een van een metalen voorwerp, die eigenlijk glad hoort te zijn
    • Hij heeft de wedstrijd verloren omdat er een braam op zijn schaats zat. 
  4. m (straalvinnigen) bepaald soort Europese zoetwatervis Abramis brama  
  5. m (straalvinnigen) benaming voor zeevissen uit de familie Bramidae  
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[9]