bloempot
  • bloem·pot
enkelvoud meervoud
naamwoord bloempot bloempotten
verkleinwoord bloempotje bloempotjes

de bloempotm

  1. pot van aardewerk of kunststof waarin men een plant kweekt
     Ik drukte mijn sigaret uit in de bloempot die ons tot asbak had gediend. Hij deed hetzelfde en sprong overeind om zich over mijn bagage te ontfermen.[1]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers  , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 13
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be