angst
Niet te verwarren met: Angst |
- angst
- In de betekenis van ‘vrees’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
- Van het Oudnederlandse angust.[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | angst | angsten |
verkleinwoord | angstje | angstjes |
de angst m
- (psychologie) gevoel dat er onheil of gevaar dreigt
- Mijn hart bonst van de angst.
- ` Wanneer je angstig bent, mijn zoon, zoek dan de reden van je angst. Zoek in je hart naar iets dat je angst kan laten verdwijnen. [3]
- ▸ `Onze gasten kunnen gerust slapen in de wetenschap dat hun vertrekken duchtig worden bewaakt; zei Montebello. `Om zich toegang te verschaffen tot de bovenverdiepingen dient men te passeren tussen de hybride verschijningsvorm van de angst en het verraderlijk spinnende poesje dat voor raadselen stelt, die respectievelijk staan voor het weinig realistische zelfbeeld van de man en het wezen van de vrouw, als u het mij toestaat u te amuseren met mijn dilettantisme op het gebied van de symboliek.[4]
- beduchtheid, beklemming, benauwdheid, bezorgdheid, nood, ontsteltenis, paniek, spanning, vertwijfeling
|
|
1. het gevoel dat er onheil of gevaar dreigt
|
|
- Het woord angst staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "angst" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "angst" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ angst op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Herzen, FrankDe zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 23
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 16
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /aŋst/
- angst
- Denominatief van Angst
angst
- enig in de opvolgende geijkte termen.
- Jemandem ist angst (und bange). / Jemandem ist es angst und bange.
- Iemand is bang
- Jemandem wird angst (und bange). / Jemandem wird es angst und bange.
- Iemand wordt bang.
- IPA: /æŋkst/
angst