Academia.eduAcademia.edu

Monitor voor Bereikbaar en AantrekkelijkGroen

Monitor voor bereikbaar en aantrekkelijk groen in steden Ann Van Herzele, Torsten Wiedemann, Eva De Clercq Vakgroep Menselijke Ecologie Vrije Universiteit Brussel Studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij, MIRA MIRA/2004/05 juni 2004 Dit rapport verschijnt in de reeks MIRA Ondersteunend Onderzoek van de Vlaamse Milieumaatschappij. Deze reeks bevat resultaten van onderzoek gericht op de wetenschappelijke onderbouwing van het Milieu- en natuurrapport Vlaanderen. Dit rapport is ook beschikbaar via www.milieurapport.be Contactadres: Vlaamse Milieumaatschappij – MIRA Van Benedenlaan 34 2800 Mechelen tel. 015 45 14 66 [email protected] Wijze van citeren: Van Herzele A., Wiedemann T., De Clercq E. (2004), Monitor voor bereikbaar en aantrekkelijk groen, studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij, MIRA, MIRA/2004/05, VUB. INHOUDSTAFEL METHODE-ONTWIKKELING......................................................................................................................................... 5 BASISGEGEVENS.....................................................................................................................................................................5 Afbakening van de stedelijke kern ................................................................................................................................ 5 NIS-sectoren..................................................................................................................................................................... 5 Barrières en oversteekplaatsen..................................................................................................................................... 6 Groene ruimten................................................................................................................................................................ 7 M ODEL -PARAMETERS............................................................................................................................................................8 Bereikbaarheid van groene ruimten (kwantitatief aanbod) ..................................................................................... 8 M ODEL -BEREKENINGEN .....................................................................................................................................................12 Berekening van de afstanden tussen stedelijke kernen en groene ruimten .........................................................12 Berekening van het groenaanbod per statistische sector.......................................................................................12 Berekening van de invloedssfeer, gewogen met kwaliteit ......................................................................................12 Interpretatie van de nieuwe berekeningen ................................................................................................................13 RESULTATEN KWANTITATIEF EN KWALITATIEF GROENAANBOD....................................................14 KWANTITATIEF GROENAANBOD ........................................................................................................................................14 Barrière-effecten............................................................................................................................................................16 Aanbod sociaal buurtgroen.........................................................................................................................................17 KWALITATIEF GROENAANBOD ...........................................................................................................................................18 Algemene resultaten......................................................................................................................................................18 Kwalitatief groenaanbod in Brugge en Leuven .......................................................................................................20 SOCIALE VERDELING VAN HET AANBOD VAN PARKEN...................................................................................................22 Aantal parken binnen bereik versus het gemiddelde inkomen...........................................................................23 Informeel vs. formeel groen aanbod ........................................................................................................................26 Bevolkingsdynamiek vergeleken met nabijheid van groen..................................................................................31 RESULTATEN SCENARIO’S:........................................................................................................................................32 GENT ......................................................................................................................................................................................32 “Groene vallei”.............................................................................................................................................................32 “Rozebroeken”..............................................................................................................................................................34 Parkbos Gent..................................................................................................................................................................37 A NTWERPEN .........................................................................................................................................................................42 Spoor Noord ...................................................................................................................................................................42 WOORD VOORAF In het kader van het Milieu- en Natuurrapport Vlaanderen, meer bepaald het thema ‘Stedelijk Milieu’ van het MIRA-S 2000 (Van Herzele, Wiedemann en Van Overmeire, 2000a en 2000b), kregen wij de opdracht om een aantal richtinggevende kwaliteitsfactoren m.b.t. de stedelijke groene ruimten voorop te stellen, om door middel van indicatoren deze te toetsen aan de huidige toestand, de evoluties in de tijd en verschillende toekomstscenario’s van het beleid. Vanuit het idee dat groenvoorziening integraal deel uitmaakt van de stedelijke leefkwaliteit, hebben wij een referentiekader ontwikkeld om: het aanbod van kwaliteitvolle groene ruimten te monitoren; steden en stadsdelen onderling te vergelijken; het effect van beleidsscenario’s te voorspellen; plaatsen te lokaliseren waar ingrijpen het meest nodig is. We hebben getracht om een duidelijke en werkbare methode te ontwikkelen, die toelaat om het aanbod van stedelijk groen op een expliciete manier via een praktisch hanteerbare indicator te evalueren. Er werd tegelijk belang gehecht aan een wetenschappelijke onderbouwing, de bruikbaarheid voor het beleid en het aanleveren van gemakkelijk en éénduidig interpreteerbare informatie. Deze dynamische methode heeft als ambitie om de beleidsformulering te informeren over het kwantitatieve en kwalitatieve aanbod van groene ruimten voor stadsbewoners. Maar tegelijk moet deze methode in staat zijn om de veranderingen in dit aanbod te meten, evenals hoe deze veranderingen en de toekomstige verwachtingen hieromtrent, mogelijk in verband staan met uitgevoerde, geplande en nog te bedenken beleidscenario’s. Ten behoeve van het MIRA-S 2000 werd deze indicator toegepast in vier Vlaamse steden: Antwerpen, Gent, Kortrijk en Aalst. Sindsdien heeft onze methode al verschillende stadsplanners en onderzoekers geïnspireerd. Voor een meer uitgebreide beschrijving en een discussie van de methode zelf verwijzen we naar de publicaties in ‘Landscape and Urban Planning’ (Van Herzele en Wiedemann, 2003a) en ‘Ruimte & Planning’ (Van Herzele en Wiedemann, 2003a). In 2003 kregen wij de kans om de “Monitor voor Bereikbaar en Aantrekkelijk Stedelijk Groen” verder te ontwikkelen en toe te passen. De nieuwe studie, waarover dit rapport een uitgebreid verslag is, heeft geleid tot een aantal belangrijke vernieuwingen in het toegepaste GIS model, de actualisatie van de resultaten van het MIRA-S onderzoek, de evaluatie van het aanbod aan kwalitatief groen in de steden Brugge en Leuven. Bovendien zijn met het vernieuwde model een aantal nieuwe toepassingen ontwikkeld, waaronder: de evaluatie van de bereikbaarheid van groen op het buurtniveau, de differentiatie van groenaanbod naar ‘formeel’ en ‘informeel’ (al of niet voor recreatie ingericht) en de confrontatie van de resultaten met een socio-economische indicator. De indicator werd ook gebruikt om een aantal planscenario’s voor de verbetering van het groenaanbod in Gent en Antwerpen te evalueren. Dit rapport geeft een verslag van de resultaten en is opgebouwd in 3 delen: Methode-ontwikkeling: Een technische toelichting van de aangebrachte toevoegingen en verfijningen van de basisgegevens en de vernieuwingen aan het GIS-model. Resultaten kwantitatief en kwalitatief aanbod:De resultaten voor de steden Antwerpen, Gent, Kortrijk, Aalst, Leuven en Brugge (inclusief de vergelijking met de resulten MIRA-S 2000) Resultaten scenario’s: De resultaten van een aantal simulaties met recente plannen voor de inrichting van nieuwe groene ruimten voor recreatie in Gent en Antwerpen. METHODE-ONTWIKKELING Basisgegevens Dit onderdeel geeft een technische toelichting over de extra informatie en verfijningen die werden aangebracht aan de basisgegevens van het GIS-model. Er wordt telkens de vergelijking gemaakt met het oorspronkelijke model, ontwikkeld in het kader van MIRA-S 2000. De uitbreiding en verfijning van de basisgegevens ging gepaard met de actualisatie ervan. Afbakening van de stedelijke kern Op basis van de meest recente versie van de gekleurde topografische kaart 1:10.000 van het NGI werden de stedelijke kernen van alle onderzochte steden (Aalst, Antwerpen, Brugge, Gent, Kortrijk en Leuven) opnieuw afgebakend op basis van morfologische criteria. Alle aan elkaar grenzende statistische sectoren die op de topografische kaart voor meer dan 50% bedekt zijn met aaneensluitende bebouwing worden beschouwd als statistische sectoren die deel uitmaken van de stedelijke kern. In twijfelgevallen werd een sector die overwegend door aaneensluitende bebouwing bedekt is, aanzien als deel van de stedelijke kern als het aantal inwoners groter is dan 40inw./ha. Dit is de gemiddelde waarde van de bevolkingsdichtheid in de stedelijke kernen, zoals ze afgebakend werden in het kader van MIRA-S 2000. Als tussen twee stedelijke kernsectoren statistische sectoren liggen die niet door doorlopende woonblokken bebouwd zijn maar gekenmerkt worden door andere, typisch stedelijke bouwwerken of infrastructuren (bedrijven, havenbekkens, spoorwegterreinen etc.) dan worden ook deze sectoren als deel van de stedelijke kern beschouwd (Figuur 1). NIS-sectoren De bevolkingscijfers per statistische sector in 2001 werden toegevoegd, zodat de bevolkingsontwikkeling sinds 1991 berekend kon worden. (In MIRA-S 2000 werden de berekeningen uitgevoerd op basis van de bevolkingsgegevens van 1998.) Aan elke NIS-sector werd ook een sociale indicator gekoppeld, waaruit de sociale structuur van elke sector afgelezen kon worden. Als indicator werd hiervoor het gemiddelde inkomen per inwoner in 2001 (inkomens van 2000) gebruikt. Aangezien deze data in Belgische frank (BEF) verzameld en gepubliceerd werden, werd met deze eenheid verdergewerkt. Het totaal van alle fiscale aangiften per sector werd niet gedeeld door het aantal aangiften, maar door het totale bevolkingsaantal. Op deze wijze wordt in deze sociale indicator ook rekening gehouden met het aantal alleenstaanden en de aanwezigheid van grote families. Tussen de minimum- en maximumwaarden werden per stad 5 klassen afgebakend op basis van percentielen en werd elke statistische sector toegewezen aan één inkomensklasse. Naast een detectie van sectoren met een groentekort werd dus ook de sociale (on)gelijkheid van groenvoorzieningen onderzocht, a.d.h.v. volgende vragen: Welke socio-economische groep profiteert van bestaande groene ruimten? Welke sociale klasse ondergaat een tekort van groenaanbod? Figuur 1. Voorbeeld afbakening stedelijke kern op basis van nieuwe topografische kaart 1:10.000: Industriegebieden, gelegen tussen sectoren met doorlopende woonblokken maken morfologisch/functioneel deel uit van de stedelijke kern Barrières en oversteekplaatsen Als barrières werden dezelfde infrastructuurelementen beschouwd als in MIRA-S maar er wordt nu een verschil gemaakt tussen ondoorlaatbare (absolute) en semi-permeabele (relatieve) barrières. De barrières worden als volgt geclassificeerd: absolute barrières: (zie MIRA-S 2000) relatieve barrières: hoofdwegen die geen absolute barrières vormen, secundaire wegen, spoorwegen zonder omheining of op lage bedding, muren en omheiningen rond groene ruimten. Absolute barrières (b.v. autosnelwegen en belangrijke spoorwegen) kunnen enkel op oversteekplaatsen overschreden worden, terwijl relatieve barrières (b.v. hoofdwegen met 4 rijbanen) wel op elke plaats kunnen overschreden worden, mits inachtneming van wachttijden en veiligheidsrisico’s. Beide types barrières werden door ons in kaart gebracht maar voor de relatieve barrières zouden in het model nog te bepalen waarden als parameters ingevoerd moeten worden die de invloed van relatieve barrières op de afstand tussen stedelijk kern en groene ruimten tot uitdrukking brengen. Deze parameters konden door ons niet bepaald worden bij gebrek aan bestaand wetenschappelijk onderzoek en gegevens m.b.t. wachttijden en/of verkeersdrukte hieromtrent. De relatieve barrières hebben dus geen invloed op de hier voorgelegde resultaten. Oversteekplaatsen over permeabele barrières zijn – analoog aan absolute barrières - tunnels of bruggen ; op alle andere plaatsen kan een uniforme wrijvingsfactor worden toegepast, zodat onze resultaten onmiddellijk verbeterd kunnen worden zodra de ontbrekende informatie over relatieve barrières ter beschikking staat. Groene ruimten Alle groene ruimten werden aangepast na overleg met vertegenwoordigers van de gemeentebesturen van Antwerpen en Gent. Voor de stad Gent werden de digitale kaarten van alle groene ruimten ter beschikking gesteld, zodat de update van de groene ruimten, na toetsing van de criteria, door een overlay-operatie binnen het GIS-systeem gerealiseerd kon worden. Alle toegankelijke groene ruimten (ook braakliggende gronden, woon- en bedrijfsgroen) werden weerhouden, als de aaneensluitende groene ruimten voldeden aan de vooropgestelde oppervlaktedrempelwaarden op de verschillende niveaus. De kleinste drempelwaarde bedroeg 0,5ha (voor buurtniveau), in tegenstelling tot MIRA-S 2000, waar de kleinste drempelwaarde 10ha bedroeg. De toegangspoorten van omheinde groene ruimten konden in het model niet opgenomen worden omdat het hiervoor nodige terreinonderzoek niet binnen de voor dit project vooropgestelde tijdslimiet kon gerealiseerd worden. Er mag wel verondersteld worden dat omheiningen en toegangspoorten een even grote invloed op de bereikbaarheid van groene ruimten hebben als barrières en oversteekplaatsen. Figuur 2. Access-databankstructuur Voor alle steden werden bijkomende groene ruimten opgenomen. Voor Kortrijk en Aalst werden deze afgeleid uit de ruimtelijke structuurplannen, gewestplannen, topografische kaarten, stadsplannen en officiële websites van de gemeenten, voor Brugge en Leuven werden de buurtparken gedeeltelijk in het kader van het terreinonderzoek afgebakend. Voor de kwalitatieve beschrijving van elke groene ruimte werd een databank opgebouwd binnen Access, waarin de kwaliteitskenmerken beschreven worden (Figuur 2). Model-parameters Bereikbaarheid van groene ruimten (kwantitatief aanbod) Vertrekkend van dezelfde drempelwaarden die ook in MIRA-S 2000 aan de basis van de indicator lagen kunnen we de maximale afstand per groengebied berekenen, die stedelingen bereid zijn af te leggen om het betrokken groengebied te bezoeken. Deze afstand is een functie van de oppervlakte van de groene ruimte. Deze waarden werden uit internationaal onderzoek afgeleid per niveau (zie Tabel 1). Tabel 1. Oppervlakte vs. bereikbaarheid van groene ruimten Oppervlakte Oppervlakte informele groene formele parken (ha) ruimten (ha) 0.5-10 0.5-5 10-30 5-10 Invloedsfeer (m) Niveau 0 - 400 400 - 800 Buurt Wijk 30-60 60-200 200-300 10-60 60-200 200-300 800 - 1600 1600 - 3200 3200 - 5000 Stadsdeel Stad Stadsrand Op basis van de drempelwaarden uit Tabel 1, kunnen volgende grafieken worden geconstrueerd die het verband tussen oppervlakte en invloedsfeer van groene ruimten weergeven. In MIRA-S 2000 werd het verband als trapfunctie (Fig. A) geïnterpreteerd, terwijl we in het aangepaste model gekozen hebben voor een lineair verband (Fig. B). Hoewel dit een eenvoudige aanpassing lijkt, heeft dit grote complicaties voor de verdere berekeningen tot gevolg. 6000 afstand (m) 5000 4000 3000 2000 1000 0 0 A 100 200 300 oppervlakte (ha) 6000 afstand (m) 5000 4000 3000 2000 1000 0 0 100 200 300 oppervlakte (ha) B formeel informeel Figuur 3. Stapgewijs (A) en gradueel (B) verband tussen oppervlakte en afstand Voor formele parken tot 60ha wordt verondersteld dat hun invloedsfeer beduidend groter is dan voor informele groene ruimten. Pas voor grote informele groene ruimten vanaf 60ha wordt verondersteld dat hun invloedsfeer even groot is als die van grote formele parken. Nadat alle bereiken voor de groene ruimten berekend waren, werd voor elk groengebied vastgesteld op welk functioneel niveau het een rol speelde. Hiervoor werd aangenomen dat een park van een bepaald niveau ook gebruikt wordt voor alle onderliggende functionele niveaus. Een stadspark vervult m.a.w. ook de functie van stadsdeelgroen en wijkgroen. Aantrekkelijkheid van groene ruimten (kwalitatief aanbod) Voor elk groengebied werd onderzocht of het groengebied slecht (0), neutraal (1) of goed (2) scoort op verschillende kwaliteitskenmerken. Deze vallen samen met verschillende dimensies van recreatiebeleving. Ruimte: het gevoel om in een groene ruimte te zijn die geen grenzen heeft, de verschillende onderdelen van de ruimte worden ervaren als behorend tot een groter geheel. Natuur: het contact met de natuur, een natuur die haar eigen gang gaat met een afwisselende planten- en dierenwereld. Cultuur en historie: een groene omgeving die herkenbaar is, verbonden met de eigen streek of stad en duidelijk tot stand gekomen door de mens. Rust en stilte: dit zijn rustige plekken waar men tot zichzelf kan komen, waar de stresserende geluiden van de stad niet doordringen. Uitrusting: de inrichting en mate van interne ontsluiting voor bezoekers. Hierin wordt rekening gehouden met o.a. wandelpaden, zitbanken en klimtuigen. De werkwijze en gehanteerde parameters zijn deze van MIRA-S 2000. De evaluatie van de parameters (zie Tabel 2) gebeurt in twee stappen: eerst worden hoofdvariabelen geëvalueerd op een schaal van 0 (slecht), 1 (neutraal), 2 (goed), waarna de resultaten zonodig verder worden aangepast met behulp van variabelen voor op- en afwaardering. Tabel 2. Parameters voor het monitoren van de aantrekkelijkheid van groene ruimte (Van Herzele en Wiedemann, 2003a,b) Groenkwaliteiten Hoofdvariabelen Variabelen Opwaardering (indien van toepassing) Ruimte • Lage versnipperinggraad (1) Landschappen gerangschikt als ‘esthetisch - harmonieus en/of functioneel relationeel bij elkaar passen van de samenstellende elementen’ (2) Natuurlijk karakter (bos, heide en andere ruige of soortenrijke gebieden) Robuuste parken • • Relicten van traditioneel landschap (2) Gecultiveerde parken Oude parken • • • Natuur • Cultuur historie en • • • Rust en Stilte • • Uitrusting (1) • • • • • • ( Ac Graad van fysieke toegankelijkheid (toegangen en paden) (4) • Bosjes en/of meren Dicht patroon van kleine landschapselementen Natuurelementen en/of stukjes ‘wild’ Dicht patroon van karakteristieke elementen of gebruiksvormen Contextuele gaafheid Positief ervaren geluidbronnen (bvb. vogels, wind) Geluidniveau en bron passend bij context • • • Slecht onderhoud Vandalisme Contextuele verstoring • Storende geluidbronnen (bvb. verkeer, industrie) Geluid, niet passend bij context Onveilige voorzieningen Overaanbod inzake voorzieningen maat werd de “C-ratio” • Aanbod van • voorzieningen (bvb. bankjes, spelen • sportvoorzieningen, visstekken) : De versnipperinggraad werd berekend op basis van de digitale kaarten: Als gebruikt: C = • Nabijheid van hoofdwegen/luchthaven Statistische parameters geluiddruk (3) • Visuele variatie Aantrekkelijke visuele context Geslotenheid (indien passend bij streekkenmerken) Variabelen Afwaardering (indien van toepassing) • Storende visuele context • Weinig visuele variatie Ap ) . Ac : oppervlakte van een cirkel met zelfde omtrek als de onderzochte groene ruimte, Ap : oppervlakte van de groene ruimte. Een (empirisch afgeleide) waarde van minder dan “0,4” werd als indicator voor een hoge versnipperinggraad gebruikt (Wiedemann, 1996). Groene ruimten met een hoge versnipperinggraad, maar met afmetingen waarbinnen nog steeds een cirkel met een oppervlakte kan getekend worden die voldoet aan de minimumoppervlakte voor het betreffende functioneel niveau, werden als “niet versnipperd” beschouwd. (2) : Voor de studiegebieden in Vlaanderen, waarop de indicatoren in het voorliggend onderzoek werden toegepast, werden deze landschappen afgeleid uit de “de Atlas van Relicten van Traditionele Landschappen in Vlaanderen” (zie Antrop, 1997). (3) : De meetsessies (gedurende een periode van 15 minuten) werden uitgevoerd gedurende de verkeersspits op vooraf geselecteerde plaatsen op de grootst mogelijke afstand van hoofdwegen. De statistische parameters LA99 and LA01. werden gemeten. “Rustig” wordt gekenmerkt door : LA99 < 40 dB en LA01 < 60 dB. Als de pieken veroorzaakt worden door natuurlijke geluiden (zoals vogels), mag L A01 de grenswaarde overschrijden. (4) : Groene ruimten die langs alle kanten toegankelijk en (op paden) ongeveer volledig doorloopbaar zijn, werden gerangschikt met “hoge graad van toegankelijkheid” (2). Een “gemiddelde graad van toegankelijkheid” (1) is toegekend aan groene ruimten die langs minstens 2 kanten toegankelijk zijn en waarvan ongeveer de helft doorloopbaar is. Alle andere toegankelijke groene ruimten werden gerangschikt met een “lage graad van toegankelijkheid”(0). Voor publieke parken werden de volgende criteria gebruikt:: (2) vrij toegankelijk op paden, gras- en sportvelden, (1) alleen op paden vrij toegankelijk; (0) beperkt publiek toegankelijk (bvb. toegangsgeld, enkel op bepaalde dagen of uren opengesteld). Deze kwaliteitsbeoordeling wordt op twee manieren gebruikt. Enerzijds wordt de groenvoorziening per groenkwaliteit bekeken, anderzijds worden deze kwaliteitsattributen gebundeld tot één algemene kwaliteitsmaat. Één van de belangrijkste toevoegingen in het model bestaat eruit dat de invloedssfeer van een groengebied niet enkel door zijn oppervlakte, maar ook door zijn algemene kwaliteit wordt bepaald (Voor de wijze van berekening, zie 2.3.3). Verder werd een onderscheid gemaakt tussen formeel en informeel groen. Formeel groen bevat alle voor recreatie ingerichte en als dusdanig herkenbare groene ruimten. Informeel groen bevat alle andere groene ruimten, afgebakend op basis van de criteria beschreven in MIRA-S 2000. Model-berekeningen Berekening van de afstanden tussen stedelijke kernen en groene ruimten De afstanden werden in vogelvlucht berekend omdat op een schaalniveau van 1:50.000 (spilschaal van de studie op stadsniveau) het verschil tussen afstanden in vogelvlucht en werkelijke afstanden niet significant is, onder voorwaarde dat er rekening gehouden wordt met barrières en oversteekplaatsen. Berekening van het groenaanbod per statistische sector Ter vervanging van de relatief grove methode, toegepast in het kader van MIRA-S 2000, waarbij voor de berekening van groenbereikbaarheid uitgegaan werd van de middenpunten van elke statistische sector, werd nu het oppervlakteaandeel van elke statistische sector gebruikt dat op elk niveau telkens al dan niet binnen bereik ligt. Om het bevolkingsaantal te kunnen schatten dat al dan niet voorzien is van groen op een bepaald niveau wordt verondersteld dat de bevolking binnen elke statistische sector uniform verdeeld is. Er werd niet enkel berekend waar een groene ruimte op de verschillende niveaus bereikbaar is (in MIRA-S 2000 werd enkel een ja/nee indicator toegepast), maar ook de kwantiteit van het groenaanbod (Hoeveel groene ruimten zijn bereikbaar?) per inwoner en het kwalitatieve groenaanbod (zie hierboven: “kwalitatieve kenmerken van stedelijk groen”) werd berekend. Eerst wordt bvb. aangegeven welk aandeel van de bevolking wijkgroen ter beschikking heeft, terwijl nadien bekeken wordt welk percentage kan kiezen uit resp. één, twee of meer wijkparken. Berekening van de invloedssfeer, gewogen met kwaliteit De algemene kwaliteit van elk groengebied werd berekend als de som van de waarden voor de attributen “ruimte”, “natuur”, “cultuur”, “rust” en “toegankelijkheid”. Het bereik in functie van de kwaliteit van elk groengebied werd dan aangepast door het maximale bereik (berekend volgens model) te herschalen. Uit recreatiestudies kan afgeleid worden dat een slechte algemene kwaliteit van een groengebied de invloedssfeer ervan tot de helft kan reduceren. Als een groene ruimte goed scoort op alle kwaliteitsaspecten (toegankelijkheid = 2, rust = 2, natuur = 2; cultuur = 2, ruimte = 2), wordt de maximale kwaliteit weergegeven door een waarde van “10”. Een groene ruimte die slecht scoort (“0”) op alle aspecten krijgt de minimale kwaliteit “0”. De straal van de invloedssfeer, uit Figuur 3.B afgeleid, wordt vermenigvuldigd met een reductiefactor, die varieert tussen 0,5 (voor kwaliteit = ‘0’) en 1 (voor kwaliteit = ‘10’). R’ = R * (0,5 + K/20) met R’ : afstand, gewogen met algemene kwaliteit R : afstand, zoals afgeleid uit Figuur 3 K : algemene kwaliteit van de groene ruimte Interpretatie van de nieuwe berekeningen Bij de interpretatie van de nieuwe resultaten, in vergelijking met de resultaten uit MIRA-S 2000, moeten volgende factoren in rekening gebracht worden: a) Een reële wijziging van de afmetingen van de groene ruimten. Dit was in de vier steden Antwerpen, Gent, Aalst en Kortrijk nauwelijks het geval. b) Verandering van de afmetingen van groene ruimten door herziening van de gebruikte digitale kaartlagen. Door de hogere nauwkeurigheid van de meest recente topografische kaart, waarover we in 2000 nog niet konden beschikken, werden enkele groene ruimten in Kortrijk en Gent opnieuw ingetekend. Dit had meestal een kleinere oppervlakte tot gevolg. c) Meerdere oversteekplaatsen werden toegevoegd, omdat deze enkel op de nieuwe topografische kaart zichtbaar waren. d) Het aantal overgangen over barrières werd op een aantal plaatsen aangevuld a.d.h.v. terreinbezoeken. Voor MIRA-S 2000 gebeurde dit enkel in de buurt van groene ruimten. e) De verandering van de bevolkingsdichtheid in de steden sinds 1998 veroorzaakt wijzigingen in de percentages van groene ruimten binnen bereik. Ook de gewijzigde afbakening van de stedelijke kernen heeft een invloed op de resultaten. f) De toepassing van het nieuwe model veroorzaakt een correctie van de resultaten doordat alle groene ruimten een bepaald bereik hebben in functie van hun oppervlakte. In het oorspronkelijke model werd er geen verschil gemaakt tussen een groene ruimte van 60ha en een groene ruimte van 299ha. Ook de nieuwe methode van oppervlakteaandeel van de statistische sectoren, al dan niet binnen of buiten bereik van groene ruimtes, geeft een realistischer beeld dan de oorspronkelijke methode, waar enkel de centrale punten van de NIS–sectoren beschouwd werden. Deze methode was, zeker op het niveau van lokale projecten en voor kleine steden, te onnauwkeurig (zie toekomstscenario’s). We moeten dus een rekening houden met 1) werkelijke wijzigingen in het groenaanbod en 2) wijzigingen ten gevolge van de update van de toegepaste methode en/of van de gebruikte data. RESULTATEN KWANTITATIEF EN KWALITATIEF GROENAANBOD Kwantitatief groenaanbod De resultaten slaan op de buurten die gelegen zijn binnen de morfologische stadskernen van twee grote steden (Antwerpen en Gent) en 4 regionale steden (Aalst, Kortijk, Leuven en Brugge). Figuur 4en Tabel 3 vergelijken voor deze 6 steden het percentage van de stadsbevolking voor wie minstens één groene ruimte bereikbaar is op verschillende functieniveaus (resp. buurt, wijk, stadsdeel, stad en stadsrand). De resultaten gelden voor het globale groenaanbod, ongeacht de kwaliteit ervan en of die al of niet ingericht zijn voor recreatie (dus formeel en informeel groen samen). De resultaten geven aan dat op het stads- en stadsrandniveau de behoeften kwantitatief gezien overal nagenoeg vervuld zijn. Op stadsdeelniveau heeft enkel in Aalst iedere inwoner van de stadskern minstens één groene ruimte binnen bereik. In de andere steden zijn er tekorten. Op wijk- en buurtniveau zijn de tekorten het grootst. Opvallend hierbij is dat de grote steden (Antwerpen en Gent) op deze niveaus beter scoren dan de regionale steden. Dit geldt niet voor Brugge, dat dankzij de groene ring rond het historische stadscentrum beter scoort qua groenbereikbaarheid op het wijkniveau. Kortrijk scoort zowel op wijk- als stadsdeelniveau minder goed, mede als gevolg van de grote barrièrewerking die van de ringweg uitgaat. Voor Antwerpen en Gent worden de resultaten hierna in detail besproken. Voor Brugge en Leuven wordt verwezen naar 4.2.2. 100 90 80 Percentage inwoners 70 buurt 60 wijk 50 stadsdeel 40 stad stadrand 30 20 10 0 Antwerpen Gent Aalst Kortrijk Leuven Brugge Figuur 4. Kwantitatief groenaanbod in 6 Vlaamse steden Tabel 3. Kwantitatief groenaanbod in % (t.o.v. inwoners van de stedelijke kern) Totale Buurt Wijk Stadsde Stad Stadsran groenvoorzienin g Antwerpen Gent Aalst Kortrijk Leuven Brugge Gemiddeld (%) (%) 56 56 50 67 47 63 57 76 71 65 38 54 79 64 el (%) 89 76 99 45 88 92 81 (%) 100 94 100 92 97 97 97 d (%) 100 96 100 95 100 97 98 Antwerpen Op buurtniveau hebben slechts 56% van alle inwoners van de stedelijke kern groen binnen bereik. Vooral binnen de ringweg, in het noordwesten (langs het Albertkanaal) en ten zuidwesten van de luchthaven van Deurne is er een tekort aan buurtgroen. Op wijkniveau is het stadspark het enige park binnen de ringweg. Alle inwoners op een afstand van meer dan 800m van dit park hebben geen wijkgroen binnen bereik. Dit treft vooral de bewoners van het noordelijk gedeelte van de stedelijke kern binnen de ring, de kansarme Noordwijk en het historische centrum (Spaanse Wallen). Ook het gebied ten zuidwesten van de luchthaven van Deurne heeft een tekort aan wijkgroen, maar het gaat hier om een groot industrieterrein. Met 76% scoort Antwerpen duidelijk beter dan het gemiddelde van alle 6 steden wat vooral het gevolg is van een goede spreiding van wijkgroen buiten de ringweg. Vooral de fortengordel speelt hierbij een belangrijke rol. Op stadsdeelniveau scoort Antwerpen met 89% duidelijk beter dan Gent (76%), wat de stad aan haar vingervormige groenstructuur te danken heeft. Ook hier zijn de Noordwijk, Schijnpoort en het historische centrum de buurten verstoken van groen op dit niveau. Op stads- en op stadsrandniveau is de stedelijke kern van Antwerpen volledig voorzien van groen. Tal van grote en goed verspreide groene ruimten sluiten direct aan de rand van de stedelijke kern aan. Gent Op buurtniveau zijn vooral de historische stadskern en de kansarme buurten Brugse Poort, Rabot en Muide in het noorden van de stedelijke kern minder voorzien van buurtgroen. Er is geen uitgesproken centrum-periferie-verhouding te bespeuren zoals in Antwerpen. Over het algemeen is het zuidoosten beter van buurtgroen voorzien dan het noordwesten. Hoewel Gent op buurtniveau dezelfde score haalt als Antwerpen (56%) mogen we stellen dat de verspreiding van buurtgroen in Gent evenrediger is dan in Antwerpen, waar er grotere, aaneengesloten gebieden van de stadskern niet van buurtgroen voorzien zijn. Op wijkniveau kunnen we in Gent wel over een concentratie van buurten spreken die niet van groen voorzien zijn. Deze situeren zich vooral in de historische stadskern en in de buurten ten noorden daarvan (Tolhuis en Ham). Ook op het wijkniveau scoort Gent gelijkaardig als Antwerpen. Op het stadsdeelniveau is dezelfde zone binnen de stedelijke kern getroffen door een tekort aan groen als op wijkniveau (gedeelten van de historische kern en Tolhuis/Ham), maar deze zone krijgt nu een corridorvorm, die zich van noord naar zuid uitstrekt, van Wondelgem tot aan de Brusselse Poort. Terwijl Antwerpen op stadsdeelniveau reeds van de Fortengordel kan profiteren, ontbreken er in Gent middelgrote groene ruimten in de nabijheid van de stedelijke kern, zodat Gent op stadsdeelniveau (76%) duidelijk slechter scoort dan Antwerpen (89%) en 5 percent onder het gemiddelde van de 6 onderzochte steden ligt. Op stadsniveau liggen enkel de Muide en Muidebrug buiten bereik van groene ruimten. Dit gebied huisvest 6% van de inwoners van de stedelijke kern. Barrière-effecten Figuur 5en Tabel 4 tonen het beperkende effect van barrières. Hiervoor werd het verschil in bereikbaarheid van minstens één groene ruimte op de verschillende functieniveaus berekend. De effecten manifesteren zich op alle functieniveaus, maar het meest uitgesproken op de niveaus buurt en wijk. Een extreem voorbeeld is Kortrijk, waar de groene ruimten die van betekenis kunnen zijn op wijk- en stadsdeelniveau, buiten het bereik van de stad komen te liggen als gevolg van de barrière-effecten van talrijke, ringvormig rond de stadskern gelegen verkeerswegen. Het gevolg hiervan is dat 33% van de Kortrijksanen geen stadsdeelgroen binnen bereik hebben als gevolg van barrières. Ter verduidelijking: 45% hebben stadsdeelgroen binnen bereik, mochten de barrières worden opgeheven worden, dan zou dit 78% worden. 40 Barrière-effecten (%) 30 buurt wijk 20 stadsdeel stad stadrand 10 0 Antwerpen Gent Aalst Kortrijk Leuven Brugge Figuur 5. Het effect van barrières op groenvoorziening Tabel 4. Het effect van barrières op groenvoorziening Barrière-effecten (%) Antwerpen Gent buur t 5 12 wijk 6 11 stadsde el 5 8 sta d 0 4 stadsran d 0 4 Aalst Kortrijk Leuven Brugge 1 6 4 4 0 17 7 4 1 33 3 6 0 8 1 3 0 5 0 3 Vooral aan de verschillen op het vlak van barrière-effecten kunnen we de impact aflezen van het gebruik van oppervlakteaandelen i.p.v. geometrische middelpunten van de statistische sectoren die al dan niet binnen bereik van groene ruimten liggen. Terwijl de afmetingen van de groene ruimten, het aantal barrières of het aantal oversteekplaatsen niet drastisch gewijzigd werden, zijn er toch in sommige steden duidelijk verschillende waarden op het vlak van barrière-effecten af te lezen. Aanbod sociaal buurtgroen In het gebruikte model vervult elke groene ruimte van een bepaald functioneel niveau eveneens de functies van de onderliggende niveaus. Over het algemeen is dit in overeenstemming met de werkelijkheid. In het geval van buurtgroen is dat niet evident. Een buurtpark vervult namelijk een bijzondere rol in het sociale leven van de buurt en heeft hierdoor een unieke belevingsfunctie, die een andere groene ruimte niet zonder meer kan vervullen. Groene ruimten mogen niet te groot zijn als ze een ‘ontmoetings’functie willen vervullen. Groene ruimten die deze functie wel kunnen inlossen, worden hier “sociaal groen” genoemd. Sociaal groen bevat de formele groene ruimten die niet groter zijn dan 5ha en dus een bereik van minder dan 400m hebben. In Antwerpen zijn 57% van alle inwoners die binnen bereik van buurtgroen wonen voorzien van sociaal buurtgroen. In Gent is dit 46%. In Gent hebben 30% van alle inwoners uit de stedelijke kern sociaal buurtgroen binnen bereik, in Antwerpen is dit 25%. We stellen dus vast dat er in beide steden een tekort is aan buurtgroen met een ontmoetingsfunctie. In Antwerpen is het sociale buurtgroen gelijkmatig over de hele stedelijke kern verdeeld maar zijn de afstanden tussen de groene ruimten te groot. Figuur 6. Sociaal buurtgroen in Gent (links) en Antwerpen (rechts) In Gent ontbreekt sociale buurtgroen vooral in de historische stadskern (rond de buurten Kuip, Kouter en Galgenberg). Kwalitatief groenaanbod Algemene resultaten Voor de gedetailleerde resultaten van het kwalitatieve aanbod in de steden Antwerpen, Gent, Aalst en Kortrijk en hun bespreking wordt verwezen naar het MIRA-S 2000. De resultaten voor Leuven en Brugge worden verder weergegeven en besproken (4.2.2). Voor een vergelijking met de resultaten van de andere steden: zie ook MIRA-S 2000 waar de resultaten op dezelfde manier zijn voorgesteld. Bereikbaarheid werd gekoppeld aan zowel oppervlakte als algemene kwaliteit. Tabel 5 toont de resultaten van de bereikbaarheid van minstens één groene ruimte per functieniveau, na het toepassen van het kwaliteitsgewicht dat aan de som van de kwaliteitsattributen werd gekoppeld (zie 2.3.3). Tabel 6 toont de daling in het groenaanbod als gevolg van het toepassen van het kwaliteitsgewicht. 100 90 80 Percentage inwoners 70 buurtniveau 60 wijkniveau 50 stadsdeelniveau stadsniveau 40 stadsrandniveau 30 20 10 0 Antwerpen Gent Aalst Kortrijk Leuven Brugge Figuur 7. Groenaanbod, gewogen met algemene kwaliteit Tabel 5. Groenaanbod, gewogen met kwaliteit Buurt Wijk Stadsde (%) (%) el (%) Antwerpen 52 69 81 Gent 50 61 64 Aalst 39 65 99 Kortrijk 51 1 19 Leuven 38 49 75 Brugge 57 52 85 Sta d (%) 97 90 99 57 83 97 Stadsran d (%) 100 80 99 74 99 97 Tabel 6. Daling in % na toepassen kwaliteitsgewicht Antwerpen Gent Aalst Kortrijk Leuven Brugge Buurt Wijk Stadsde (%) (%) el (%) 8 9 9 11 14 16 22 0 0 23 98 58 17 9 15 10 34 8 Sta d (%) 3 4 1 38 15 0 Stadsran d (%) 0 17 1 22 1 0 Vooral in Kortrijk, waar het groenaanbod minder hoog is, is er een gebrek aan kwalitatief hoogwaardig groen op alle niveaus. Op wijkniveau heeft er nagenoeg geen enkele inwoner van de stedelijke kern kwaliteitsvol groen binnen bereik. Ook Brugge scoort relatief minder goed op het wijkniveau. Aalst en Antwerpen scoren het best. In Antwerpen kunnen we zien dat er op stadsdeelniveau het stadspark “wegvalt” omdat het bereik van dit park door de toekenning van het kwaliteitsgewicht (“7/10”) van 848m naar 721m daalt en daarmee net onder de drempelwaarde van 800m belandt. In Gent en Leuven is de groenkwaliteit op wijk-, stadsdeel- en stadsniveau minder hoog dan in Aalst en Antwerpen. Voor Gent geldt dit ook op stadsrandniveau. In Gent bevinden zich vooral de kansarme buurten in het noorden van de stedelijke kern (Brugse Poort, Rabot en Muide) buiten bereik van waardevolle groene ruimten. Kwalitatief groenaanbod in Brugge en Leuven In figuren 8 en 9 zijn de resultaten voor de vijf belevingsdimensies (of kwaliteiten) weergegeven. Voor elke kwaliteit werden drie ervaringsniveaus onderscheiden, namelijk slecht, neutraal (1) en goed (2). ‘ Rust = 2’ is het percent van de bevolking met minstens één groene ruimte binnen bereik waarvan de kwaliteit ‘rust’ goed is; het park is dus rustig. De verschillende kwaliteiten hoeven niet tegelijkertijd in de groene ruimte aanwezig te zijn. Het attribuut ‘toegankelijkheid’ kent slechts 2 niveaus aangezien toegankelijkheid een basisvereiste was om in de analyse opgenomen te worden. Het groenaanbod voor het attribuut “toegankelijkheid = 1” is daarom identiek met het totale groenaanbod en kan als referentie dienen om tekorten op vlak van één bepaald kwaliteitsattribuut te detecteren. 100 90 Inwoners binnen bereik (%) 80 70 buurtniveau 60 wijkniveau 50 stadsdeelniveau stadsniveau 40 stadsrandniveau 30 20 10 rui m te >= 1 rui toe m te ga >= nk elij 2 kh eid toe >= ga nk 1 elij kh eid >= 2 rus t> =2 rus t> =1 na tuu r> =1 na tuu r> =2 cu ltu ur >= 1 cu ltu ur >= 2 0 Figuur 8. Kwalitatief groenaanbod in Brugge per niveau en per kwaliteitsattribuut Brugge In Brugge is de privatisering van de groene ruimte (kasteelparken en beperkte toegankelijkheid van openbaar groen) een groot probleem. Sommige groene ruimten “verdwijnen” uit het model omdat ze niet toegankelijk zijn. Dit geldt b.v. voor de Wilgenbroeken in het zuiden van het studiegebied. De Zwinpolders rond Damme spelen een belangrijke rol op stadsrandniveau maar zijn enkel beperkt toegankelijk langs de Damse vaart, die enkel aan de rand van de stedelijke kern van Brugge en op 4km afstand bij Damme van een brug voorzien is, zodat wandelingen of fietsuitstapjes door dit groengebied, buiten de as Brugge-Damme, belemmerd worden. Verder konden er slechts enkele stille plekken gedetecteerd worden. In het (verkeersluwe) stadscentrum zijn er rustigere plekken te vinden dan buiten de stadskern. De stadsring en de snelwegen in het westen en noorden van de stad zijn de belangrijkste storende geluidsbronnen. Maar ook minder belangrijke wegen, zoals de baan langs de Damse vaart, hebben een impact op het geluidsniveau tot op grote afstanden van deze wegen, omdat de Polderlandschappen gekenmerkt worden door openheid en de afwezigheid van natuurlijke verticale geluidsschermen. Op buurtniveau is er een gebrek aan parken die een gevoel van “ruimte” uitstralen. Voor de meeste buurtparken is dit moeilijk te realiseren omwille van hun beperkte oppervlakte maar in Brugge wordt dit nog benadrukt door de hoge concentratie aan historische gebouwen, die georganiseerd zijn in nauwe straten. Op het vlak van “natuur” ontbreken er in Brugge (vooral in het noorden van het studiegebied) grote groene ruimten met bossen. Dit is uiteraard typisch voor een polderlandschap en het zou ook niet passend zijn deze open landschappen te bebossen. Het is echter wenselijk het verder ontkleden van het landschap te voorkomen en houtkanten, boomrijen en andere levende afsluitingen te beschermen. Het recreatiedomein Sint-Pietersplas en de omliggende graslanden liggen er tamelijk kaal bij. Leuven 100 Inwoners binnen bereik (%) 90 80 70 buurtniveau 60 wijkniveau 50 stadsdeelniveau 40 stadsniveau stadsrandniveau 30 20 10 rui m te >= 1 r u toe im te ga >= nk elij 2 kh e toe id >= ga nk 1 elij kh eid >= 2 rus t> =2 rus t> =1 na tuu r> =1 na tuu r> =2 cu ltu ur >= 1 cu ltu ur >= 2 0 Figuur 9. Kwalitatief groenaanbod in Leuven per niveau en per kwaliteitsattribuut Dankzij zijn bosrijke groene ruimten scoort Leuven heel goed op het vlak ‘natuur’. De omliggende kastelen en abdijen, dikwijls gelegen in relicten van traditionele landschappen, zorgen ook op cultureel vlak voor een hoog niveau. Dit is niet het geval voor het stadsrandniveau, omdat er grote landschapsrelicten in de nabijheid van de stedelijke kern ontbreken. Terwijl Leuven op het vlak van tamelijk rustige gebieden nog relatief goed scoort, ontbreken er, zoals in de meeste andere onderzochte steden, ook hier echt rustige gebieden. Op het vlak van ruimte scoort Leuven vooral op wijkniveau minder goed. De belangrijkste groene ruimten op wijkniveau (Lemmensinstituut, Predikherenberg en vallei van de Dijle) zijn onderhevig aan een hoge versnipperinggraad, die doorgaans door gebouwen midden in de groene ruimten veroorzaakt wordt. Sociale verdeling van het aanbod van parken We maken onderscheid tussen het groenaanbod in termen van ‘voorziening’ (Is er groen op een bepaald functioneel niveau voor de inwoners van een stad?) en van sociale ‘verdeling’ (Hoeveel groen is er voor welke inwoners?). Voor de typering van de inwoners van de stedelijke kernen maken we gebruik van het gemiddelde inkomen per statistische sector. Uit sociaal-geografisch onderzoek (Decorte S., VUB) blijkt immers dat het gemiddelde inkomen per inwoner de belangrijkste socio-economische indicator is voor de graad van kansarmoede of kansrijkdom van buurten. Door het totale inkomen van een statistische sector te delen door het aantal inwoners en niet door het aantal belastingsaangiften, worden nl. ook alleenstaanden en grote gezinnen in rekening gebracht. Voor het evalueren van de verdeling van het groenaanbod over socio-economische klassen beperken we ons op het aanbod van groen voor frequent of doordeweeks gebruik. Volgens onderzoek naar het gebruik van groene ruimten (zie Van Herzele, Wiedemann, Van Overmeire 2000b), zijn dit de groene ruimten binnen een afstand van 800m. We onderzochten de sociale verdeling voor wat betreft het formele groenaanbod, d.w.z. parken ingericht voor recreatief gebruik (dus niet de braakterreinen en landbouwterreinen). We onderzochten hierbij het aantal parken binnen bereik. Omdat een historische stadskern een bijzondere aantrekkelijkheid heeft, afgezien van de graad in groenvoorziening, hebben we twee variaties van deze berekening uitgevoerd: 1) met en 2) zonder de historische stadskern. Hierna werd het groenaanbod en de sociale verdeling ervan in contrast gebracht met de bevolkingsdynamiek. Aantal parken binnen bereik versus het gemiddelde inkomen Antwerpen Figuur 10. Ruimtelijke inkomensverdeling in Antwerpen inwoners (% per ink. klasse) Figuur 11. Ruimtelijke gebruik verdeling van het aantal parken voor frequent 60 50 40 30 20 10 0 1 2 3 4 5 inkomensklasse geen 1 park meer dan 2 parken Figuur 12. Inkomensverdeling en aantal parken binnen 800m in Antwerpen Figuur 10 toont de resultaten voor de stedelijke kern van Antwerpen kunnen. In het gedeelte binnen de ringweg kunnen we op basis van de inkomensverdeling (Figuur 12) duidelijk twee clusters van elkaar afbakenen: in het noordoosten wonen de armere bevolkingsgroepen (inkomensklassen 1 en 2) en in het zuidwesten de rijkere (inkomensklassen 3 tot 5). De historische stadskern kan afgebakend worden binnen de Spaanse Wallen, ten westen van de Frankrijklei en de Italiëlei. Langs de Mechelse steenweg loopt een strook met rijkere buurten doorheen de binnenste stadskern. Opvallend is dat hier ook een “groene” gordel te zien is in Figuur 11. Deze loopt tot aan de rijkere cluster in het zuidoosten van de stedelijke kern, die gelegen is buiten de ringweg in de omgeving van de parken Nachtegalenpark, Fort 5 en Fort 6. De armere bevolkingsgroepen leven in de Stationswijk, de Noordwijk en de Schijnpoort in het noordoostelijke centrum van de stedelijke kern en in Kiel in het zuidwesten. Hier liggen ook de buurten die geen groen ter beschikking hebben gegroepeerd bij elkaar. Terwijl er in de rijkere rand van de stedelijke kern meestal meer dan één park binnen bereik ligt (vooral dankzij de Fortengordel), ontbreken er in de armere gedeelten parken of zijn de bestaande parken relatief ver van elkaar verwijderd, zodat er zelden twee of meer parken binnen bereik liggen. De socio-economische situatie van een buurt is blijkbaar sterk gerelateerd met het al dan niet bereikbaar zijn van tenminste één park. Er is een geleidelijke stijging van dit tekort naarmate de inkomensklasse daalt. Het aantal personen dat niet voorzien is van groen voor frequent gebruikt, daalt naarmate de inkomensklasse stijgt. Bovendien heeft slechts 10% van de eerste (laagste) inkomensklasse meer dan 1 park in de buurt, terwijl dit voor alle andere inkomensklassen minstens 30% bedraagt. Gent In Gent is er een duidelijk noord-zuid gradiënt in de inkomensverdeling, Ten noorden van Lieve en Leie wonen de armere bevolkingsgroepen, ten zuiden van deze lijn de rijkere bevolkingsgroepen. Enkel Ledeberg in het uiterste zuidoosten van de stedelijke kern vormt een uitzondering op deze vaststelling. Figuur 13. Ruimtelijke inkomensverdeling in Gent De grote parken in het oosten van de stad zijn te herkennen als ‘de Blaarmeersen Watersportbaan’ en ‘de Boergooien - Drongensemeersen’. inwoners (% per ink. klasse) Figuur 14. Ruimtelijke gebruik verdeling van het aantal parken voor frequent 70 60 50 40 30 20 10 0 1 2 3 4 5 inkomensklasse geen 1 park meer dan 2 parken Figuur 15. Inkomensverdeling en aantal parken binnen 800m in Gent In Gent is er, zoals in Antwerpen, eveneens een duidelijk verband tussen inkomen en nabijheid van parken binnen een afstand van 800m. De verschillen zijn bijzonder duidelijk tussen de laagste en de hoogste inkomensklasse, terwijl de verdeling bij de gemiddelde inkomensklassen (2 tot 4) nauwelijks verschillen vertoont. Zoals in Antwerpen is er geen duidelijke correlatie tussen precies 1 park binnen 800m en de inkomensklassen. Er is wel een verband tussen de inkomensklassen en 2 of meer parken binnen bereik. Dit doet vermoeden dat niet zozeer één bepaald park de aantrekkingskracht en “waarde” van een buurt bepaalt maar dat er veel groen moet zijn om een buurt aantrekkelijk te maken. Het is wel zo dat de 3 rijkste sectoren in Gent in de onmiddellijke nabijheid van de meest waardevolle parken van Gent liggen: “Zuidpark”, “Citadelpark” en “De Smet-De Naeyer” zijn de namen van deze sectoren en tegelijkertijd de namen van parken. Informeel vs. formeel groen aanbod Om de gedachten te vestigen herhalen we hier even de grafiek inzake het totale groenaanbod in de zes onderzochte steden (Figuur 16), om dit beter te kunnen vergelijken met het resultaat als enkel het formele groen wordt in rekening gebracht. 100 90 80 Percentage inwoners 70 buurt 60 wijk 50 stadsdeel stad 40 stadrand 30 20 10 0 Antwerpen Gent Aalst Kortrijk Leuven Brugge Figuur 16. Kwantitatieve groenaanbod in 6 Vlaamse steden 100 Percentage inwoners 80 buurt 60 wijk stadsdeel stad 40 stadrand 20 0 Antwerpen Gent Aalst Kortrijk Leuven Brugge Figuur 17. Kwantitatief formeel groenaanbod in 6 Vlaamse steden 100 Percentage inwoners 80 buurt 60 wijk stadsdeel stad 40 stadrand 20 0 Antwerpen Gent Aalst Kortrijk Leuven Brugge Figuur 18. Kwantitatief parkaanbod in 6 Vlaamse steden Dit laat toe het belang van informele groene ruimten vast te stellen voor de verschillende steden. Tabel 7. Kwantitatief parkaanbod in % (t.o.v. inwoners van de stedelijke kern) Formeel groen Buurt Wijk Stadsde Stad Stadsran (%) (%) el (%) d (%) (%) Antwerpen 46 71 86 97 89 Gent 48 47 62 75 65 Aalst 46 30 68 89 0 Kortrijk 66 26 0 24 24 Leuven 43 29 58 17 95 Brugge 60 72 60 13 52 Gem. 52 46 56 52 54 Antwerpen Op buurt- en wijkniveau spelen de informele groene ruimten in het uiterste noorden (in de buurt van het Fort van Merksem) en in het zuidwesten (Hobokense Polders en rangeerstation) een zekere rol. Vooral op wijkniveau is het verschil tussen formele en informele groenvoorziening minder drastisch dan in Gent. Op het stadsdeelniveau is in het uiterste noorden “het Ringbos” een belangrijk groengebied. Als enkel het formele gedeelte ervan weerhouden wordt, is dit echter te klein om als stadsdeelgroen te functioneren. Op stadsniveau is er enkel in het uiterste zuidoosten van de stadskern een gebied bij Mortsel waar Fort 4 en Kasteel Rattennest te klein zijn om als formele groene ruimten op stadsniveau te functioneren. Op stadsrandniveau wordt dezelfde zone zonder formeel groen binnen bereik in het zuidoosten van de stedelijke kern nog groter dan op stadsniveau: Het gebied tussen Mortsel en Deurne-Zuid heeft geen stadsrandgroen binnen bereik als enkel formeel groen beschouwd wordt. Door de tussen Fort 4, Fort 6 en Kasteel Rattennest via de tussen deze groene ruimten gelegen graslanden met elkaar te verbinden zou hier een indrukwekkend groengebied kunnen ontstaan. De omgeving van het vliegveld Deurne werd dan ook reeds als potentiële locatie voor een stadsrandbos overwogen. 100 Percentage inwoners 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 buurt wijk stadsdeel alle formeel stad stadsrand parken Figuur 19. Kwantitatief groenaanbod groenaanbod, formeel en informeel in Antwerpen: algemeen Figuur 20. Lokatie van formeel groen vs. informeel groen in Antwerpen Gent Doordat de Wondelgemsemeersen en een gedeelte van de Rozebroeken geen formele groene ruimten zijn, is in het noorden en oosten van de stedelijke kern een duidelijk tekort van groen binnen 800m. Dit treft doorgaans buurten met een armere bevolking (b.v. Muide en Dampoort). Op buurtniveau krijgen we nagenoeg hetzelfde beeld als voor de informele en formele groene ruimten samen. Toch komen er in het noorden en oosten van de stedelijke kern enkele gebieden buiten het bereik van groene ruimten te liggen doordat de Wondelgemse Meersen en de Rozebroeken (gedeeltelijk) geen formele groene ruimten zijn. Op wijkniveau is het formele groenaanbod duidelijk minder goed dan het totale groenaanbod. Als de informele gedeelten van het Rozebroekenpark, de Groene Vallei en de Wondelgemse Meersen buiten beschouwing gelaten worden, krijgen we een beeld waarbij de noordelijke helft van de stedelijke kern (met vooral armere buurten) buiten het bereik van formele groene ruimten ligt. Op stadsdeelniveau zijn het westen en uiterste oosten van de stedelijk kern nog voorzien van formeel groen maar de boven reeds vermelde strook, waar er een tekort aan bereikbaar groen is, wordt nog uitgebreid naar noorden en oosten. Zoals op het wijkniveau scoort Gent ook op het stadsdeelniveau duidelijk slechter dan Antwerpen, waar er meer grote parken in onmiddellijke nabijheid van de rand van de stedelijke kern liggen. Op stads- en stadsrandniveau ontbreken er vooral in het oosten van Gent grote parken, zodat Sint-Amandsberg en Ledeberg geen stadsrandgroen binnen bereik hebben. 100 Percentage inwoners 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 buurt wijk stadsdeel alle formeel Figuur 21. Kwantitatief groenaanbod formeel en informeel Figuur 22. Ruimtelijke verdeling Gent stad stadsrand parken in Gent: formeel/informeel algemeen groenaanbod, groen wijkniveau op in Bevolkingsdynamiek vergeleken met nabijheid van groen Statistische sectoren werden opgedeeld in twee groepen, afhankelijk van de aan- of afwezigheid van groen voor frequent gebruik in de sector. Voor de twee groepen werd de gemiddelde bevolkingstoename en het gemiddelde inkomen per inwoner berekend. We stellen vast dat bevolkingstoename niet zonder meer kan verklaard worden door de nabijheid van parken. We zien wel dat het gemiddelde inkomen steevast hoger ligt in sectoren waar wijkgroen aanwezig is. Informele ruimten lijken echter wel meer inwoners aan te trekken. Dit resultaat kan echter niet geïnterpreteerd worden als een bewijs voor de aantrekkelijkheid van groen als parameter bij de keuze van een woonplaats. Het is immers evident dat nieuwe woningen daar ingericht worden waar er plaats is, dus in open (groene) ruimtes. gemiddelde groei 1991- gemiddeld inkomen Formele parken Antwerpen Gent kern+5000m Antwerpen Gent Alle groengebieden Kern Antwerpen kern+5000m Gent Kern 2001 (%) bij wijkgroen (BEF) niet bij bij wijkgroen wijkgroen -3.44 -8.69 -0.84 -2.56 -5.64 -4.60 -2.28 + 0.01 13005 13582 13813 13980 12062 12102 13141 13595 + 0.72 0.75 -4.46 -1.63 13835 14214 12647 12970 Figuur 23. Bevolkingsdynamiek en inkomen groengebieden in Antwerpen en Gent in de niet bij wijkgroe n nabijheid van RESULTATEN SCENARIO’S: Gent “Groene vallei” Figuur 24. Overzicht van het park “de groene vallei” De Groene Vallei is een open ruimte temidden van de 19de-eeuwse gordel van de stad Gent (Nieuwe Wandeling). Het Stadsbestuur heeft plannen om het gebied in te richten als wijkpark. Het nieuwe park (7,9ha) zou volgens onze berekeningen een bereik van 632m in vogelvlucht hebben. Deze potentiële invloedssfeer (op wijk- en buurtniveau) wordt als studiegebied afgebakend. Tabel 8 geeft een overzicht van de statistische sectoren en hun inwoners binnen het studiegebied. Het gebied kende in de loop van de laatste 10 jaar een sterke bevolkingsafname. De inkomens van de bewoners in dit gebied zijn, vergeleken met de gemiddelde inkomens in de Gentse stedelijke kern, zeer laag en we mogen veronderstellen dat de meeste bewoners tot de armere bevolkingsgroepen behoren. Meer dan 50% van de bewoners binnen dit studiegebied beschikt niet over buurtgroen, noch over een formeel park op wijkniveau. 1: Rabot Station 2: Groendreef 3: Wondelgemstraat 4: Rabot 5: Rooigem 6: Begijnhofdries 7: Drongensteenweg 8: Groene vallei 9: Ekkergem 10: Galgenberg 11: Malem 1: Figuur 25. Statistische sectoren binnen bereik van het park “de Groene Vallei” Naam Rabot Station Groendreef Wondelgemstraat Malem Galgenberg Rabot Groene vallei Rooigem Begijnhofdries Ekkergem Drongensteenweg Totaal Aantal Bevolkingsgro inwoners ei 19912001(%) 185 14.65 486 -9.60 523 -2.10 754 -16.20 995 -4.91 1099 -3.50 1107 -9.26 1159 -1.12 1548 0.94 2201 -7.05 3321 -9.51 13378 Inkomensklass e 1 1 1 1 4 2 4 1 4 3 2 Tabel 8. Statistische sectoren binnen het studiegebied De huidige open ruimte bestaat uit een klein park van 1,2ha (bereik: 305m). Het informele gedeelte heeft een grootte van 6,7ha (bereik: 362m). Als deze ruimte als park wordt ingericht, dan zou dat in totaal door bijna 14.000 mensen kunnen worden bereikt, wanneer geen rekening wordt gehouden met barrières. Tabel 9 geeft een overzicht van het huidige tekort aan parken in het studiegebied, op de niveaus buurt en wijk. Tabel 9. Huidige tekorten aan parken op het niveau wijk en buurt Naam Drongensteenwe g Rabot Galgenberg Groendreef Begijnhofdries geen buurtpark noch wijkpark 1452 geen buurtpark 2762 geen wijkpark 1529 712 600 486 423 715 856 486 423 1098 739 486 1548 Wondelgemstraat Rooigem Rabot Station Groene vallei Bijloke Ekkergem Malem Totaal 412 404 185 4674 412 1159 185 1 14 476 679 8168 523 404 185 734 244 7490 Het effect van de inrichting van de Groene Vallei als een nieuw park, wordt berekend (ten opzichte van het huidige parkaanbod), achtereenvolgens zonder en met de voorziening van een bijkomende oversteekplaats. Indien de Groene vallei als een nieuw park zou ingericht worden, zouden 1737 extra inwoners bereikt worden, die nu niet over buurtgroen beschikken. De betrokken sectoren zijn de volgende: Drongensteenweg (1039), Ekkergem (233), Galgenberg (150), Malem (75) en Rabot (240). Op wijkniveau zouden 6281 personen dit nieuwe park als wijkgroen kunnen gebruiken. In tabel 10 wordt de verdeling over de verschillende statistische sectoren van het studiegebied gegeven. Tabel 10. Effect van de uitbreiding van het park “groene vallei” Aantal inwoners Door aanleg park Naam Drongensteenweg Begijnhofdries Rabot Groene vallei Galgenberg Wondelgemstraat Ekkergem Groendreef Rabot Station Rooigem Malem Totaal Buurtpark 1039 240 150 233 75 1737 Wijkpark 1529 1520 894 734 688 258 244 155 140 119 6281 Door aanleg park + overgang Buurtpark Wijkpark 1787 1529 1520 240 894 734 688 486 233 404 150 258 244 140 75 2485 6897 Het toekomstige park “de groene vallei” ligt in een gebied dat doorkruist wordt door verschillende waterwegen. Hierdoor dringt het aanleggen van een oversteekplaats zich op, opdat bezoekers het park veilig en snel kunnen bereiken. Het toevoegen van een overgang zou nog eens 2485 personen naar het park kunnen lokken op buurtniveau. Ook op wijkniveau zou het park door een extra oversteekplaats een grotere invloedssfeer hebben. Hierdoor worden 6897 inwoners voorzien van een wijkpark. “Rozebroeken” Het Rozebroekenpark heeft met zijn oppervlakte van 29,8ha een bereik van 1117m. Hierdoor wordt het gebruikt als een stadsdeelpark. Het Rozebroekenpark ligt aan de rand van een informeel groengebied met een grootte van 18,7ha en een bereik van 573m, dat door zijn erg informele karakter enkel een rol speelt op wijkniveau. Door het informele gedeelte als recreatiegebied in te richten en bij het bestaande park te voegen zou een park met een totale oppervlakte van 48,48ha ontstaan. Dit park zou een bereik van 1416m kunnen hebben (stadsdeelpark). Dit kan een gunstige invloed hebben op de hele omgeving. Figuur 26. Het Rozebroekenpark en zijn invloed op buurtniveau Als studiegebied nemen we zoals eerder het gebied dat binnen een bereik van 1416m ligt, gemeten in vogelvlucht vanuit de randen van het Rozebroekenpark (Hier wordt het informele én het formele gedeelte beschouwd). Tabel 11. Effect van de aanleg van het Rozebroekenpark geen geen geen buurtpark wijkgroen stadsdeelgroen Naam vóór ná vóór ná vóór Ná Dampoort 1379 1379 1634 1371 1371 0 Galgenberg 243 33 0 0 0 0 Gentbrugge-centrum 1894 1894 1522 1522 1522 0 Groot Begijnhof 2772 1740 1393 0 57 0 Ham 0 0 504 504 504 192 Heernis 1230 1230 2089 2089 2089 0 Keizerspark 5 5 5 5 5 0 L.Van Houttebuurt(St-Antonius) 622 622 718 718 718 0 Rozebroeken 0 0 0 0 0 0 Scheldeoord 333 333 739 520 739 0 Scheldestraat 3997 2905 2445 304 607 0 Sint-Amandsberg centrum 700 700 1202 236 236 0 Sint-Baafskouter 435 0 0 0 0 0 Sint-Macharius 74 0 1697 1697 1697 151 Totaal 13684 10841 13948 8966 9545 343 In tabel 11 worden de resultaten weergegeven. In het studiegebied krijgt 21% van de bewoners van het studiegebied toegang tot een buurtpark. Vooral in de statistische sectoren Sint-Baafskouter en Sint-Macharius, die nu niet beschikken over een buurtpark, zal dit een grote verandering teweegbrengen. Deze sectoren zullen voor 100% voorzien zijn van buurtgroen. Op wijkniveau krijgt 36% van het studiegebied een groengebied bij. Het is echter vooral op stadsdeelniveau dat een grote invloed waargenomen wordt. Aangezien in dit deel van de stad geen stadsdeelgroen aanwezig is, krijgt 96% van het studiegebied nu toegang tot een groene ruimte op dit niveau. Parkbos Gent Het geplande parkbos bestaat uit 6 afzonderlijke delen die nu reeds als groene ruimten tot op stads- en stadsrandniveau functioneren. De versnipperende elementen zijn de doorlopende lintbebouwing, de N60 (Gent-Oudenaarde) en de spoorweg (Gent-Kortrijk). Deze infrastructuren blijven na realisatie van het parkbos onveranderd zodat het parkbos beschouwd moet worden als een complex, bestaande uit 6 deelgebieden. Figuur 27. Deelgebieden van het parkbos Tabel 12. Parkbos Gent: 6 deelgebieden (Area’(ha) / Bereik’ (m) bereik na realisatie van het parkbos) Naam Are Berei Area’ a k (ha) (ha) (m) 1. Maaltebruggepark 10 798 13 2. Rijvissche 284 4762 272 3a. Heetschure-west 117 2366 229 3b. Heetschure-oost 52 1377 4. Zeven Dreven 175 3129 213 5. Indiana-Ghellinck-d'Elseghem 74 1785 263 6.Indiana-Ghellinck-d'Elseghem-zuid 25 690 26 = oppervlakte en Bereik’ (m) 843 4580 3930 3695 4446 1048 Deze groene ruimtes zijn door barrières van elkaar gescheiden. De versnipperende elementen zijn: - de E40 en woongebouwen tussen Maaltepark en Rijvissche, - de lintvormige woongebouwen, reikende van de Oude Gentweg over de Klossestraat tot aan de Grote Steenweg, tussen Heetschure, Zeven Dreven, Rijvissche, Portaal Zuid-west en Indiana-de Gellinck-d’Elseghem - de spoorweg Gent/Kortrijk tussen Heetschure en Zeven Dreven en - de N60 (Oudenaardse Steenweg) tussen Rijvissche/Zeven Dreven en IndianaGhellinck-d’Elseghem. Het verwijderen van deze versnipperende factoren is hier natuurlijk geen optie. In het RUP zijn wel maatregelen opgenomen om oversteekplaatsen aan te leggen of te verbeteren. De belangrijkste maatregelen op dit vlak zijn: 1) de bouw van een voetgangersbrug over de Ringvaart ter hoogte van het Maaltebruggepark en 2) een tunnel onder de E40, tussen het Maaltebruggepark en Rijvissche. De talrijke barrières zijn tegelijkertijd ook belangrijke storende geluidsbronnen, waardoor in heel het studiegebied nauwelijks rustige plekken voorkomen. Enkel in deelruimte 2 werden lage waarden gemeten, waarbij ook hier het geluidsequivalent boven 45 dBA lag (40 dBA geldt als norm voor stiltegebieden). Verder wordt het gevoel van vrijheid en ruimte in elk van de 6 deelruimten belemmerd door verspreide, zonevreemde woongebouwen. Volgens het RUP zal elke groene deelruimte vergroot worden, met uitzondering van Rijvissche, waar een wetenschapspark gepland is. Doordat het de Gellinck-d’Elseghembos toegankelijk gemaakt en met de groene ruimte rond het Indiana-meer verbonden zal worden, zal hier de grootste groenuitbreiding (+190 ha) plaatsgrijpen. Ook door de versterking van samenhang van de door de Rosdamstraat versnipperde deelruimte Heetschure zal een belangrijke terreinwinst op het vlak van groen gerealiseerd worden. Alle groene ruimten hebben nu reeds een hoge cultuurlandschappelijke waarde. Zij behoren, volgens de Atlas van Traditionele landschappen, tot de relictenzone “Kasteelparken Zwijnaarde”. Enkel de gebieden 5 en 6 ten zuiden van de Oudenaardse Steenweg behoren niet hiertoe. Ten zuiden van de Oudenaardse Steenweg beschikt enkel het (niet toegankelijke) de Gellinck-d’Elseghempark over een hoge natuurwaarde. Vooral door de (kasteel-) parken, levende afsluitingen en dreven is het landschap ten noorden van de Oudenaardse Steenweg op natuurvlak tamelijk aantrekkelijk. Elke deelruimte is toegankelijk en kan worden doorlopen van noord naar zuid en van oost naar west. Een uitzondering hierop vormt het de Ghellinck-d’Elseghempark dat momenteel niet toegankelijk is. De deelruimten zijn over het algemeen niet uitgerust met voorzieningen voor recreatieve doeleinden (zoals speeltuinen en zitbanken), met uitzondering van het Maaltebruggepark en een klein park bij het rusthuis in de deelruimte Zeven Dreven. 1. Maaltepark Dit park is volledig aangelegd voor recreatie en heeft tegelijkertijd een hoge natuurwaarde (water, bos), cultuurwaarde (kasteel) en recreatiewaarde (wandelpaden, speeltuin). Momenteel is er maar één enkele toegang naar het gebied, deze vertrekt vanuit de Kortrijkse Steenweg. Er is een omheining die de toegang tot de Leebeekstraat onmogelijk maakt. De Leebeekstraat ligt in het verlengde van de oude spoorweg maar deze as is momenteel onderbroken door de E17. Tussen Maaltepark en E40 bevindt zich ook een kleine woonwijk, zodat hier een duidelijke barrière bestaat tussen deze deelruimte en Rijvissche in het zuiden daarvan. Er zijn geen rustige plekken in dit gebied, dat aan alle zijden ingesloten wordt door belangrijke wegen: De E40 in het zuiden, de R4 in het noorden en oosten en de Kortrijkse Steenweg in het westen. 2. Rijvissche Door deze deelruimte verloopt een onverharde oude spoorwegberm die momenteel nog niet als fietspad gebruikt kan worden (onverhard wegdek). Het landschap wordt gekenmerkt door relatief grootschalig weiland met hoge levende afsluitingen (boomrijen) en dreven. Vergezichten en halfgesloten landschappen wisselen elkaar af. Meerdere kasteelparken (ontoegankelijk privé-bezit) en andere cultuurhistorische gebouwen zijn verspreid over het hele gebied. Versnipperende elementen zijn de woongebouwen en serres in het zuiden (Klossestraat) en in het noorden (Rijvisschestraat). Toch is deze deelruimte de minst versnipperde van de 6 deelruimtes (volgens de methode van de grootst mogelijke cirkel die nog binnen de grenzen van de groene ruimte getekend kan worden). Meerdere geasfalteerde straten met één baanvak (snelheidsbeperking 70 km/h) doorkruisen het gebied. Enkel in het meest centraal gelegen gedeelte (ter hoogte van de oude spoorweg) heerst er relatieve rust. In het westen, noorden en oosten zorgen Kortrijkse Steenweg, E40 en N60 (Oudenaardse Steenweg) voor lawaaihinder. 3. Heetschure Hier worden aan weerskanten van de Rosdamstraat twee groene ruimten onderscheiden: 1) In het westen wordt het landschap gekenmerkt door open weilanden en enkele kleinere, moeilijk toegankelijke bosjes, (drassige) populieraanplantingen en kleine plassen met hoge natuurwaarde. 2) In het oosten wordt het groengebied gedomineerd door het ontoegankelijke Kasteel Grand Noble met kasteelpark en indrukwekkende dreven in midden van open weilanden. Er is weinig rust in het noorden van dit gebied door de drukke Kortrijkse Steenweg. 4. Zeven Dreven Dit gebied is minder rustig dan deelruimte 2 door de gemiddeld kleinere afstanden tot de N60. In de toekomst zou de geluidsdruk door de geplande bebossing in de verder van de N60 gelegen delen wel kunnen dalen. 5. Indiana-De Ghellinck-d’Elseghem Vooral het De Ghellinck-d’Elseghempark heeft een grote natuurwaarde (volledig gesloten beukenbos met oude bomen). Voor de rest overheersen soortenarme graslanden in een open, door dichtslibbing en versnippering door gebouwen bedreigt landschap. 6. Indiana-De Ghellinck-d’Elseghem-zuid (toekomstig Portaal zuid-west) Afgesneden van de rest van deelruimte 5 (door de lintbebouwing van het dorpje Beer) bevindt zich dit kleine stukje open grasland ingesloten tussen N60 en E17 met de daarmee gepaard gaande lawaaihinder. Het studiegebied wordt afgebakend door alle statistische sectoren van de stedelijke kern (of gedeelten ervan) die binnen het maximale bereik van alle deelgebieden liggen na realisatie van het parkbos, in vogelvlucht. 49418 inwoners uit de stedelijke kern wonen binnen bereik. Het gemiddelde inkomen van de inwoners binnen bereik is € 365,00 (14722 BEF stadsgemiddelde: 12373 BEF) de gemiddelde inkomensklasse is 4. De inwoners in het studiegebied behoren dus (gemiddeld) tot de relatief rijke bevolkingsgroepen. Maar de verspreiding van de inkomens over het studiegebied is zeer heterogeen en alle 5 inkomensklassen zijn vertegenwoordigd. De bevolking kende tussen 1991 en 2001 een daling van gemiddeld 8%. De dichtst bevolkte buurten zijn Ledeberg-Centrum (4828 inwoners) en de Stationswijk (4140 inwoners). Huidige groentekorten in het studiegebied: Alle groene ruimten Enkel formeel groen Niveau Aantal inwoners Niveau Aantal inwoners Geen buurtgroen 20961 geen buurtparken 21809 Geen wijkgroen 7536 geen wijkparken 8721 Geen 6044 geen 7453 stadsdeelgroen stadsdeelparken Geen stadsgroen 0 geen stadsparken 5007 geen 0 geen 14905 stadsrandgroen stadsrandparken Tabel 13. Huidige groentekorten in het studiegebied Parkbos Gent Er is vooral op het buurt- en wijkniveau een tekort aan groene ruimten. Dit tekort kan door de inrichting van het parkbos niet opgevangen worden, omdat de afstand tussen het parkbos en de stedelijke kern te groot is (ook als er bijkomende oversteekplaatsen ingericht zouden worden). Op stadsdeelniveau zouden er enkel 90 inwoners binnen bereik van bijkomend groen wonen na realisatie van het parkbos. 270 inwoners zouden meer formeel groen (parken) binnen bereik vinden (232 als er geen bijkomende oversteekplaatsen komen). De invloed van het parkbos op stadsdeelniveau is dus nagenoeg verwaarloosbaar. Op stadsniveau heeft het geplande parkbos geen effect omdat de inwoners binnen het studiegebied reeds goed voorzien zijn op het vlak van stadsgroen en stadsparken. Enkel het aantal parken binnen bereik zou vergroot worden. Van dit voordeel zouden enkel de relatief rijke buurten ten zuiden van het Citadelpark kunnen profiteren (gemiddelde inkomensklasse: 4). Enkel het tekort op het vlak van stadsrandparken zou een gevoelige verbetering ondergaan: tegenwoordig hebben 14905 inwoners geen formele parken op stadsrandniveau binnen bereik. 11837 (12327 bij realisatie van de bijkomende oversteekplaatsen) van deze inwoners zouden stadsrandparken binnen bereik vinden na realisatie van het parkbos. Bovendien gaat het bij de mensen die van dit voordeel zouden kunnen profiteren om eerder arme bevolkingsgroepen uit de buurten in de omgeving van Ledeberg-centrum (gemiddelde inkomensklasse: 2). Figuur 28. Toekomstige invloedssfeer van het parkbos Gent Tabel 14. Huidige situatie vs. geplande situatie per sub-gebied Antwerpen Spoor Noord In Antwerpen zijn er grote groentekorten in het noordelijke deel van de binnenstad. De Stad ging recent de verbintenis aan om in het voormalige spoorwegemplacement Stuivenberg een stadspark aan te leggen (project Spoor Noord). Figuur 29. Situering van het nieuwe park en de betrokken sectoren (voor de nummering wordt verwezen naar tabel 15) statistische In vogelvlucht zou het park (18.4ha) een bereik van 934m hebben. Het park zou dus een functie kunnen uitoefenen op het buurt-, wijk- en stadsdeelniveau. Binnen dit bereik woonden in 2001 33209 mensen uit de stedelijke kern van Antwerpen (het studiegebied kende een bevolkingsterugloop van -2084 inwoners of - 6% tussen 1991 en 2001). Tabel 15. Wijkprofielen van de stedelijke kern binnen maximaal spoorwegemplacement Nr Naam Aantal Gemiddel inwoners d Inkomen (BEF) 1 Atheneum (Stationswijk) 1040 11841 2 Dam (Dam-Schijnpoort) 395 8707 3 Dambruggestraat-N.(Stationsw.) 2127 9857 4 De Conincplein-Z.(Stationsw.) 411 8681 5 De Zavel (Noordwijk ) 2765 7832 6 Duboisstraat (Noordwijk) 1141 11941 7 Duivelshoek 72 11224 8 Gagelvelden 476 12932 9 Hessenhuis (Spaanse wallen) 874 10909 10 Het Laar 26 9450 bereik van het Groei 1991-2002 (%) -293 -77 42 -164 -145 -121 -18 6 -127 -1 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 Kronenburg Laatlos Luchtbal-Zuid Offerandestraat(Stationswijk ) Potgieterstraat (Noordwijk) Slachthuiswijk (Dam-Schijnpoort) St.-Amandus (Noordwijk) St.-Anna St.-Jansplein-Trapstr.(N.Wijk) St.-Willebrordus (Noordwijk ) Stadswaag-Begijnhof(Sp.Wallen) Stuivenberg Ziekenhuis(Noordw) Stuivenbergplein (Noordwijk) Stuivenberg-West ’t Laar Ten Eekhove Totaal 742 79 86 836 1459 2406 2666 1250 2936 1433 989 2029 2660 3606 24 681 33209 9425 9774 10118 12332 8121 7879 7581 6270 9706 11326 12321 8504 6733 6656 13675 10092 -17 -2 -33 -150 -58 -400 -303 -99 -392 -165 92 159 550 -358 21 -31 -2084 Figuur 30. Ruimtelijke tekorten vóór de realisatie van extra park De gemiddelde bevolkingsdichte per wijk is 98 inw/ha (gemiddelde dichte in de stedelijke kern: 82 inw/ha). Het gemiddelde inkomen is met 9764 BEF/inw zeer laag (gemiddeld inkomen in de Antwerpse stedelijke kern: 11887 BEF/inw), de meeste wijken (21 van 26) behoren tot de twee laagste van 5 inkomensklassen. Inkomensklassen 4 en 5 zijn in het studiegebied niet vertegenwoordigd. Tegenwoordig hebben 78% van de bewoners van het studiegebied geen buurtgroen binnen bereik, 95% hebben geen wijkgroen en 66% geen stadsdeelgroen. Na realisatie van het spoorwegemplacement zouden deze buurten een gevoelige verbetering ondergaan resp. (61%, 23% en 3%). Dit betekent dus vooral op het vlak van wijk- en stadsdeelgroen een duidelijke verbetering van het aanbod aan stedelijk formeel groen. Naam Buurt (%) Wijk (%) Stadsde el (%) Atheneum (Stationswijk) 1 53 100 Dam (Dam – Schijnpoort) 100 99 100 Dambruggestraat-N.(Stationsw.) 0 82 100 De Conincplein-Z.(Stationsw.) 0 3 100 De Zavel (Noordwijk ) 1 100 100 Duboisstraat (Noordwijk) 100 100 100 Duivelshoek 0 0 21 Gagelvelden 0 0 45 Hessenhuis (Spaanse Wallen) 0 0 100 Het Laar 0 100 0 Kronenburg 0 0 100 Laatlos 3 0 0 Luchtbal-Zuid 7 0 100 Offerandestraat(Stationswijk ) 0 3 100 Potgieterstraat (Noordwijk) 0 28 0 Slachthuiswijk (Dam-Schijnpoort) 51 100 100 St.-Amandus (Noordwijk) 36 100 100 St.-Anna 0 10 0 St.-Jansplein-Trapstr.(N.Wijk) 61 100 100 St.-Willebrordus (Noordwijk ) 0 29 100 Stadswaag-Begijnhof(Sp.Wallen) 0 0 0 Stuivenberg Ziekenhuis(Noordw) 8 100 100 Stuivenbergplein (Noordwijk) 100 100 100 Stuivenberg-West 68 100 100 ’t Laar 0 0 48 Ten Eekhove 0 0 0 Totaal 23 75 95 Tabel 16. Resultaten (in %) t.o.v. oorspronkelijk aantal inwoners buiten bereik van groen op de verschillende niveaus na realisatie van het spoorwegemplacement Figuur 31. Effect van de aanleg van een nieuw park De geplande tunnels onder de spoorweg in het noorden van het toekomstige park zouden vooral op het buurtniveau een belangrijke rol spelen. Als er een overgang komt op de locatie in het verlengde van de Demerstraat (ten westen van het slachthuis) of aan het Hof van Camp (ten zuiden van het slachthuis), zouden telkens 478 of 747 mensen over buurtgroen binnen bereik kunnen beschikken die buiten bereik zouden wonen als het spoorwegemplacement zonder bijkomende oversteekplaatsen gerealiseerd wordt. Voor de geplande tunnel dient dus een voorkeur uit te gaan naar de locatie aan het Hof van Camp, zodat de bewoners van de oostelijke Slachthuiswijk over groen op een afstand van minder dan 400m zouden kunnen beschikken. Figuur 32. Ruimtelijke verdeling van tekorten na realisatie extra park Op wijkniveau zouden 107 mensen over wijkgroen binnen bereik kunnen beschikken die buiten bereik zouden wonen als het spoorwegemplacement zonder bijkomende oversteekplaatsen gerealiseerd wordt. Op wijkniveau is er geen verschil in het resultaat als men de twee alternatieve locaties voor de oversteekplaatsen met elkaar vergelijkt. Literatuur - Instituut voor sociale en economische geografie, 1999, Ruimtelijk Structuurplan Gent, deelstudie recreatie 1998-1999, eindrapport, K.U.Leuven De Clercq , E.M., 2003, Studie van de bereikbaarheid van buurtparken in de stad, niet-gepubliceerde thesis, Menselijke Ecologie, Vrije Universiteit Brussel. Van Herzele, A., Wiedemann, T., 2003a, A Monitoring tool for the provision of accessible and attractive urban green spaces. Landscape and Urban Planning 63:109-126. Van Herzele, A., Wiedemann, T., 2003b, Monitor voor bereikbaar en aantrekkelijk groen. Ruimte & Planning 23(2):