L~[enS
,Hacquebord
D' eerste hoofdstukken uit
merikaanse geschiedenis
Columbus 'ontdekte' Amerika, maar daar woonden
• ree.ds mensen. In deze bijdrage gaat Louwrens
Ijacquebord in op de migratie van de eerste mensen
/ naar en in Amerika.
De ge chiedenis van Amerika laat duidelijk zien hoe eurocentrisch onze
benade ing van de g~schiedn
vaak is. Niet alleen vermelden onze
geschiedenisboekjes élat Amerika in 1492 door Columbus werd ontdekt,
maar ook wordt' 6ns duidelijk gemaakt dat er op het door Europeanen
ontdêkteÁontinent alleen 'native people', dat wil zeggen mensen zonder
gescn(edenis, woonden. Dat deze mensen tot culturen behoorden die al
duizenden jaren bestonden en enorme ontwikkelingen hadden
doorgemaakt, realiseert vrijwel niemand zich. Toch maken archeologische
vondsten duidelijk dat er op het Amerikaanse continent culturen zijn
geweest die niet alleen even oud zijn als Europese culturen maar ook
dezelfde ontwikkeling hebben doorgemaakt. Sommige beschikten net als
de Europese culturen naast eigen architectuur, beeldende kunst en
stedenbouw, over een eigen schrift (Azteken en Maya's). De leden van deze
culturen kunnen daarom nauwelijks als mensen zonder ge chiedenis
gekwalificeerd worden.
Aanvankelijk dacht men dat de eerste mensen direct na de laatste ijstijd
via Beringia Amerika waren binnen gekomen. Akkoord, er mochten dan
wat oudere sites in Canada gevonden zijn, de rest dateerde toch wel uit de
periode na de laatste ijstijd. Inmiddels zijn er heel andere ideeën over het
tijdstip waarop de eerste mensen in Amerika arriveerden en is de bevolking
van het continent met tienduizenden jaren verlengd. In die tijdsperiode
hebben veel jagers/verzamelaars zich ontwikkeld van nomadische
bevolkingsgroepen tot sedentaire landbouwende gemeenschappen.
305
Hacquebord
De eerste mensen
In juni 1989 verscheen in deNew York Times een artikel over een conferentie
in Maine waarop de opzienbarende mededeling was gedaan dat in Chili en
Brazilië archeologische voorwerpen waren gevonden, die 45.000 en 30.000
jaar oud waren. Dit waren opzienbarende ontdekkingen omdat de
Amerikaanse archeologen er tot dan toe algemeen vanuit gingen dat de
eerste bewoners van Amerika pas na de laatste ijstijd, omstreeks 12.000
jaar geleden, vanuit Azië de Beringstraat waren overgestoken. De tot 1989
gevonden en gedateerde woonplaatsen pasten in dat beeld, hoewel het
relatief grote aantal 11.000 jaar oude sites in Zuid-Amerika steeds meer
archeologen aan het twijfelen bracht. Zij konden zich niet voorstellen dat
Amerika in minder dan duizend jaar tijd van Naska tot aan Vuurland
bevolkt kon zijn.
De vondsten van Monte Verde in Chili en de grot Pedra Furada, Piaui
in Brazilië bevestigden deze twijfel. Er moesten tijdens de laatste ijstijd al
mensen in Amerika zijn geweest, maar wat voor mensen dat waren en
waar ze vandaan kwamen is niet bekend. De eerste moderne mens, Homo
Sapiens, verscheen rond 35.000 jaar geleden in Europa en Centraal Azië.
Hij moet dus meteen zijn doorgetrokken naar Amerika en dat ligt niet erg
voor de hand. Bovendien moet in oord-Amerika de weg naar het zuiden
door het ijs van de laatste ijstijd, het Weichselien, geblokkeerd zijn geweest.
De eerste mensen in Zuid-Amerika kunnen daarom bijna niet uit het
noorden zijn gekomen. Is er dan een andere weg? Zijn ze door island hopping
de Stille Oceaan overgestoken, daarbij geholpen door de oceaanstromen
die van Azië naar Amerika stromen (Koero Sjio Drift, Equatoriale
tegenstroom of de Westenwinddrift)? Thor Heyerdahl toonde, zij het in
tegenovergestelde richting, met zijn Kon-Tiki-expeditie aan dat dit in de
prehistorie mogelijk moet zijn geweest.' Toch is het niet erg waarschijnlijk
dat op deze wijze groepen, groot genoeg om een continent te bevolken, in
Amerika zijn geland. Dit betekent, dat de bevolking van Amerika toch
vanuit het noorden moet hebben plaats gevonden. Om dat aan te tonen,
zullen aUe tot nu toe bekende gegevens op een rijtje worden gezet.
Tot 1989 was het eenvoudig: het oudste materiaal kwam uit C10vis in
New Mexico. Daar waren enkele spitsen samen met mammoet- en
Thor Heyerdahl, De Kon-Tiki Expeditie. 8000 kilometer per vlot over de Grote
Oceaan (Amsterdam 1964).
306
Eerste hoofdstukken
mastodontbotten gevonden. 2 Aangenomen werd dat de mensen van Clovis
de eerste Amerikanen waren en dat ze zo'n 12.000 jaar geleden over de
Bering-Iandbrug naar Amerika trokken.} De meeste vondsten in de Bluefish
Cave, nabij aid Crow River (Noord Yukon) in Canada passen goed in dit
beeld. Ze dateren uit dezelfde periode en de vroegste sporen van menselijke
activiteit daar zijn zelfs ouder (tussen 15.000 en 20.000 BP4), zodat we wel
moeten aannemen dat de oversteek van de Beringstraat ook al eerder plaats
vond. In de Bluefish Cave zijn mammoetbotten te voorschijn gekomen die
door mensen zijn aangescherpt en gebroken. Tussen de botten van dieren
is een aantal vuistbijlen gevonden die gelijkenis vertonen met die welke in
dezelfde periode door de Europese jagers en bewoners van de Franse en
Spaanse grotten werden gebruikt. 5 De C 4-dateringen van de meeste resten
in Monte Verde in Chili liggen tussen 13.565 en 11.920 BP6 en deze
dateringen passen heel goed bij de vroegste dateringen van Bluefish Cave.
De trek naar het zuiden
Ongeveer 15.000 jaar geleden moeten dus mensen vanuit Siberië via
Beringia naar Amerika zijn gegaan. Deze land brug was ontstaan doordat
de zeespiegel toen, vanwege het landijs dat grote delen van Canada en
Europa bedekte, 197 meter lager lag dan tegenwoordig. De jagers hebben
zich enige tijd nabij aid Crow Flats in Noord Yukon in Canada opgehouden
en zijn toen tussen de ijsmassa's van het Cordilleran en het Laurentide
landijs doorgetrokken naar het zuiden. 7 De route liep waarschijnlijk door
het 1300 tot 1500 km lange, noord-zuid lopende, breukdalRocky Mountain
Trench naar het zuiden. Archeologische sites in het midden van de VS
geven die migratieroute aan. Het is ook mogelijk dat ze langs de westkust
van Canada naar het zuiden zijn afgedaald. Sites in de Amerikaanse staten
Washington en Oregon zouden in die richting kunnen wijzen. 8
2
3
4
5
6
7
8
R. Cole Harris ed., Historical atlas oJCa nada (Toronto, BlIffalo en London 1987),
plate 2.
E.]. Duwn, 'The origins of the firstAmericans' in: Archaeology 38 (2) 1985,22-27.
BP = Before Present, waarbij present is vastgesteld op 1952.
R. McGhee, Ancient People of the Arc/ic (Vancollver 1996).
R. Gore, 'The Most Ancient Americans' in: National Geographic 192 (4) 1997,9299.
R. McGhee, Ancient Canada. Libre Expression/Canadian Museum ofCivilization
(Ottawa 1989).
Gore, 'Most ancient; 95.
307
Hacquebord
Deze mensen in Amerika waren paleoindianen uit Siberië. Ze hebben zich in het
noorden van Azië aangepast aan het leven
op de vlakte en leerden er jagen op
mammoeten, mastodonten en ander groot
wild. Bij het volgen van dit wild waren ze
kennelijk in Amerika terechtgekomen en
via de Rocky Mountain Trench belandden ze
in het zuiden waar ze in heel korte tijd
uitzwermden over de prairies in het westen
van de Verenigde Staten en het noorden van
Mexico en de bossen in het oosten van de
Verenigde Staten. Ze zijn archeologisch
herkenbaar aan relatief grote, gegroefde,
lansvormige spitsen met een licht gebogen
basis. Deze spitsen werden voor het eerst
gevonden in Clovis in New Mexico, maar
nadien kwamen ze van Alaska tot de Golf
van Mexico in opgravingen te voorschijn. 9
Op een aantal plaatsen zijn de C!ovisspitsen
..,.. -41;~
I:.
~1(:In .l' tD:lpo P
o:~.;
. .IJ>
0
~-
:,...,::::::
• """""0Y:MI_12..CO)po.
gevonden in combinatie met botresten van Figuur I: Mogelijke trekroutes van de
mammoet en mastodont die rond 11.000 eerste bewoners van Amerika. Tekening:
zijn
uitgestorven. lo Stratigrafische E. Bolhuis Bron: Gore 1997
informatie en C'I-dateringen van materiaal uit opgravingen in de Verenigde
Staten, tonen aan dat de Clovisspits op een gegeven moment overgaat in de
FoJsomspits. Deze spits is voor het aanbrengen van de groeven beter
geprepareerd doordat de basis sterker is gebogen en de spits beter in de
schacht kon worden bevestigd. Mogelijk heeft deze verandering te maken
met het feit dat de jagers van de prairies op bizons leerden jagen. De
Folsomspits is namelijk in het hele verspreidingsgebied van de Clovisspits
gevonden. IJ Een ander type spits heeft de vorm van een wilgenblad en
loopt spits toe aan beide zijden. Deze zogenoemde Cascadespits wordt
overal in Midden- en Zuid Amerika gevonden. J2 Hij duidt erop, dat groepen
9
10
11
12
308
Harris, Historical atlas, plate 2.
Dixon, 'origins', 22-27.
J-hrris, Historical atlas, plate 2.
Brian M. Fagan, The greal journey: the peopling of ancient America (London
1987).
Eerste hoofdstukken
jagers van de Cloviscultuur naar het zuiden trokken en zich vestigden in
Mexico, Colombia, Brazilië en Chili (figuur 1). De verspreiding van deze
jagers en verzamelaarscultuur over het hele Amerikaanse continent moet
in ongeveer 1500 jaar plaats hebben gevonden.
Als de oudste dateringen van Monte Verde en Pedra Furada (45.000 en
30.000 BP) kloppen, dan heeft zo'n migratie ook al eerder plaats gevonden
en dat kan heel goed omdat iedere ijstijd warmere fasen kent. In zo'n
warmere fase kan er net als tijdens de Cloviscultuur een doorgang zijn
geweest tussen de Cordilleran en Laurentide ijsmassa's waardoor mensen
vanuit Alaska naar het zuiden konden trekken.
Terug naar het noorden
Vanaf 12.000 jaar geleden begon het landijs te smelten en rond 10.000 jaar
geleden was het noorden van Canada grotendeels vrij van ijs. Er groeide
nog niet veel op deze grindvlakte, maar de eerste zeezoogdieren begonnen
zich er reeds te vestigen. Door het afsmelten van het ijs steeg de zeespiegel
weer en rond 9.000 jaar geleden zijn Siberië en Alaska weer gescheiden
geraakt. Ongeveer 7.000 jaar geleden was het landijs afgesmolten tot in het
gebergte in Oost-Canada en van 8.000 tot 4.000 jaar geleden was het in het
noorden zelfs warmer dan tegenwoordig. 13 In deze periode, die het
Atlanticum wordt genoemd, was er minder zee-ijs dan tegenwoordig. In
het toen frequent voorkomende open water leefden zeezoogdieren, vissen
en vogels. Wind, water en trekvogels zorgden voor de verspreiding van
zaden en op het land ontstond de eerste vegetatie. Het klimaat was milder
dan tegenwoordig en de vegetatiezones, inclusief de boomgrens, schoven
naar het noorden. De boomgrens lag op een gegeven moment zelfs in de
delta van de McKenzie River. 14 Landdieren als het rendier of de kariboe
trokken eveneens naar het noorden, spoedig gevolgd door de rendierjagers.
De eerste immigranten in arctisch Canada waren zodoende paIeoindianen die vanuit het zuiden naar het noorden trokken. Ze hadden de
jacht op de prairies in het zuiden geleerd (Clavis cultuur). Op grond van de
materiële cultuur kan een drietal migraties naar het noorden worden
onderscheiden. IS
De eerste, de zogenoemde Maritime Archaic cultuur trok omstreeks
13 M.S. Maxwell, Prehistory of the Eastem Arctie (Orlando 1985).
14 Harris, Historical atlas, plate 4.
15 R. McGhee, Canadian Aretie Prehistory (Huil 1978).
309
Hacquebord
9000 jaar geleden naar het noordoosten. Deze mensen jaagden op de kariboe
en leerden, in het oosten van Canada aangekomen, zeezoogdieren vangen.
Ze kwamen voor in Labrador, New Foundland, Quebec, New Brunswick
and Nova Scotia. Omstreeks 2.000 jaar geleden werden ze mogelijk door
de Dorset en Predorset eskimo's uit Labrador verdreven. Ze overleefden
echter toch in de Atlantische provincies, waar hun nazaten de voorouders
werden van de Oosterse Algonkien Indianen (Beothuk, Micmac en
Malecite).16
De tweede, de Early Archaic cultuur, trok omstreeks 8000 jaar geleden
vanuit de prairie richting het noorden. Deze paleo-indianen trokken naar
de Barren Grounds tussen Hudson Bay en Great Bear Lake. Het waren
kariboejagers. Ze gebruikten spitsen die overeen komen met die van de
bizonjagers van de noordelijke vlakten (Cloviscultuur). Ze vormden in
het noorden van Canada een eigen cultuur die Shield Archaic Tradition
wordt genoemd. l ? Deze cultuur is aangepast aan het leven in het
binnenland met zijn grote meren en rivieren. De mensen van deze cultuur
jaagden op de toendra op kariboe en in het naald woud op herten en elanden.
Verder visten ze in de grote meren op forel (inlandfishing). Ze worden
algemeen beschouwd als de voorouders van de Noordelijke Algonkian
Indianen (Cree, Ojibwa, Naskapi en Montanais).18
De derde groep paleo- indianen wordt door de Amerikaanse archeologen
de Fluted Point People genoemd. Zij trokken rond 11.000 vanuit de
Amerikaanse prairie naar het noorden. Het waren jagers van de prairie die
zich kenmerkten door Clovis- of Clovisachtige spitsen. Ook zij jaagden op
kariboe en andere dieren van de vlakte. Ze vestigden zich in Yukon op de
grens van het huidige Canada en Alaska. Mogelijk kwamen ze daar nieuwe
immigranten uit Siberië tegen, want er ontstond een mesolithische cultuur
in dit grensgebied die zich kenmerkt door veel microlithen (kleine,
aangepunte vuursteenafslagen). Waarschijnlijk waren het de voorouders
van de Athapaskan indianen die thans in noordwest Canada en Alaska
leven, maar er zijn ook onderzoekers die er de voorouders van de eskimo's
in zien. 19 Het gebied zou de bakermat van de Arctic Small Tooi tradition
(ASTt) zijn. (figuur 2)
De paleo-indianen bleven in de regel in het naaldwoud leven, dat in die
16
17
18
19
310
Ibidem,
Ibidem,
Ibidem,
Ibidem,
8, 9.
la.
la.
la.
Eerste hoofdstukken
~RË)~
(
o:
Figuur 2: Eerste bevolking van de Noord-Amerikaanse Arclis. A. Nieuwe migratie uit Siberië. B.
Flliled poinl peopJe. C.Early Archaic. D. Maritime Archaic. Tekening: E. Bolhuis. Bron: McGhee
1978
tijd tot de delta van de McKenzie River reikte. Ze woonden in de gradiëntzone
en jaagden langs de boomgrens in de bostoendra en de toendra. 's Winters
trokken ze zich terug in het naaldwoud dat dan enige beschutting gaf tegen
de sneeuwstormen.
De ASTt migratiegolf in de Arctis (4.000-2.800 BP)
De jagers van het noordelijk naaldwoud ontwikkelden tussen 5.000 en
4.000 jaar geleden een leefwijze die geschikt was voor een bestaan op de
toendra. Ze leerden op zeehonden jagen waardoor ze via het spek toegang
kregen tot een energiebron die voor het leven in de Arctis noodzakelijk is.
Winterkleding en huiden tenten zorgden ervoor dat ze enigszins beschermd
waren tegen de bittere arctische kou en de jachtgereedschappen boog, speer
en harpoen stelden hen in staat op rendieren en zeehonden te jagen.
Hierdoor kwam een zeer rijk jachtgebied ter beschikking van de jagers en
verzamelaars van de ASTt-cultuur. 20 Of dit nu indianen of eskimds waren
20 Ibidem, 26.v
311
Hacquebord
weten we niet. Het is heel goed mogelijk dat de dragers van de ASTt indianen
waren en dat pas met de Thulecultuur de eskimo's in het arctische gebied
kwamen. Het waren jagers en verzamelaars en het arctische gebied was
zeer aantrekkelijk voor deze mensen door de grote kuddes landdieren en
de omvangrijke zeezoogdierpopulaties.
Rond 4.000 jaar geleden tijdens het Atlanticum/Subboreaal, een periode
met een temperatuur die gemiddeld ongeveer twee graden hoger was dan
tegenwoordig, zwermden in enkele eeuwen tijd groepen jagersverzamelaars
uit over Noord-Canada naar Noord-Groenland. 21 De jagers volgden in
eerste instantie de kariboes en de muskusossen, maar richtten hun
jachtactiviteiten spoedig ook op de zeehonden. Er zijn twee varianten van
de Arctic Small Taal tradition: de hoogarctische variant of Independenee [cultuur met als kerngebied Pearyland in Groenland en de laagarctische
variant Predorset-cultuur met als kerngebied de Hudsonbaai.
De jagers van de Independen.ce I-cultuur (4.500-4.000 BP) jaagden op
land- en zeezoogdieren. 22 De in hun kampen gevonden botten wijzen op
jacht op muskusos en zeehond, aangevuld met visvangst. Er werden geen
rendierbotten aangetroffen. Ze woonden in tenten gemaakt van huiden
met een haarddoos in het midden. Overal op de Independence-sites worden
vuursteenwerktuigen gevonden die vaak niet groter zijn dan een
dubbeltjeY
De Predorset-jagers (3.700-2.800 BP) leefden van een combinatie van
jacht op rendieren en zeehonden terwijl vis- en vogelvangst voor een
welkome aanvulling op hun menu zorgden. Ze leefden in ronde tenten en
hadden mogelijk sneeuwhuizen (iglo's). Ook deze cultuur kenmerkt zich
door kleine vuursteenartefacten. Samen met de kantelharpoen vormden
deze microlithen het belangrijkste gereedschap van de Predorset. 24 Ze
21 P. Schlederman,'Crossroads to Greenland. 3000 Years of Prehistory in the Eastem
High Arctic' in: KOMATIC series no. 2. (Calgary 1990); L. Hacquebord en J. de
Korte, 'Op zoek naar de Independence cultuur in Pearyland, Groenland' in:
Circumpolar }ournal vol. 14 (2) 1999, 13-22.
22 E. Knuth, 'An outline of the archaeology of Pearyland' in: Arctic 5 (1952) 17-33; E.
Knuth, 'The Paleo-eskimo culture of northeast Greenland elucidated by three new
sites' in: American Antiquity 19 (1954) 367-381. E. Knuth, Archaeology of the
Musk Ox Way (Paris 1967).
23 C. Andreasen, 'A survey of Paleo-Eskimo Sites in northern Eastgreenland' in: B.
Gr0nnow ed., The Paleo-Eskimo Cultures of Greenland. New perspeaives in
Greenlandic Archaeolog (Copenhagen 1996) 177- j 90.
24 McGhee, Canadian Arctic Prehislory, 37 e.v.
312
Eerste hoofdstukken
beschikten blijkens de archeologische gegevens tevens over olielampjes.
In het kerngebied hebben ongeveer 1.000 tot 3.000 mensen gewoond. Ze
woonden in groepen van ongeveer 200 personen. Buiten dat gebied wa er
geen sprake van continue bewoning.
Na de migratie volgde een periode van regionale specialisatie en
consolidatie. Uit Independence I ontwikkelde zich in de hoge Arctis zo
Independence 11 (3.000-2.500 BP) en in de lage Arctis ontstonden EarlyDorset en DorsetY In Groenland ontwikkelde zich de geheel aan de
plaatselijke omstandigheden aangepaste Saqaqcultuur (4.000-3.000 BP)
die gebaseerd was op rendierjacht en visvangst.l6
In het centrale deel van Canada specialiseerde Dorset zich op de
zeehondenjacht. In een periode met dalende temperaturen en een toename
van ijs werd de Dorset-cultuur (3.000-1.000 BP) een zeer hoog ontwikkelde
jagerscultuur met een rijke religieuze kunst. Dorset is een lokale
ontwikkeling in het kerngebied, maar veel rijker dan Predorset en de
tussenvorm Early- Dorset. De afvallagen zijn dikker en het aantal mensen
was groter (2.000 tot 5.000). Per jaargetijde werd op een bepaalde diersoort
gejaagd, zodat de Dorset het gehele jaar door te eten had. Ze woonden in
tenten, half-onderaardse huizen, langhuizen en sneeuwhuizenY
De kunst van de Dorset is een religieuze kunst gebaseerd op het
Sjamanisme, waarin de tovenaar (sjamaan) met behulp van objecten en
geestverruimende activiteiten een overgang van de gewone naar de
geestelijke wereld bewerkstelligde. Met behulp van beeldjes en maskers
trachtte hij dan tijdens spirituele seances het weer te controleren, zieken te
herstellen of een succesvolle jacht af te dwingen. l8
Rond 1000 jaar geleden verdwenen de Tunit, zoals de eskimo's de dragers
van de Dorset-cultuur noemden. Ze werden verdreven door de Thule of
assimileerden met de Thule, de voorouders van de Inuit en de eerste
bewoners van de Arctis die met zekerheid eskimo's kunnen worden
genoemd.
2S Andreasen, 'Paleo-Eskimo Sites', 186.
26 B. Gr0now, 'The Saqqaq TooI kit - Technological and Chronological Evidence
from Qeqertasussuk, Disko Bugt' in: idem (ed.), The Paleo-Eskimo Cultures of
Greenland. New perspeetives in the Greenlandic Archaeology (Copenhagen 1996)
17-37.
27 McGhee, Canadian Arc/ic Prehistory, S2 e.v.
28 R. McGhee, 'The Prehistory and Prehistoic Art of the Canadian Inuit' in: The
Seaver summer (1981) 23-30.
313
Hacquebord
Thule migratiegolf (1.000 jaar BP)
De Tunit (Dorset) werden, volgens de Inuitoverlevering, verdreven door
een volk dat groter, sterker en vooral talrijker was. Dat volk kwam uit het
westen, waar het een geheel nieuw middel van bestaan had ontwikkeld: de
walvisjacht. Dit nÏeuwe middel van bestaan leverde grote hoeveelheden
voedsel, bouwmateriaal en brandstof op. De walvisjagers hadden het
daardoor relatief goed en hun aantal nam sterk toe. Deze cultuur, die de
Thulecultuur (1000-400 BP) wordt genoemd, is ontstaan rond de Beringzee,
één van de rijkste jachtgebieden in de Arctis. 29 De hier aanwezige ringelen baardrobpopulaties worden 's zomers aangevuld met migrerende
subarctische zeehondensoorten als pelsrobben. Walrussen liggen op de
stranden, baluga's foerageren in de mondingen van de rivieren en grote
baardwalvissen trekken jaarlijks door de Beringstraat naar hun
foerageergebieden langs het ijs in de Arctische Oceaan. De zalmen trekken
landinwaartse rivieren op om te paaien en op de toendra lopen rendieren
te grazen. In dit rijke gebied ontwikkelde zich in 2.000 jaar tijd een jacht op
baardwalvissen die gebaseerd was op de grote harpoen plus drijver en de
eskimohuidenboten umiak en kayak. Aanvankelijk werden door de Choris
en Old Whaling-cultuur uitsluitend gestrande Groenlandse walvis en of
Bowheads gebruikt. Dat gebeurde ook tijdens de volgende Old Bering Sea
Culture, maar door de ontwikkeling van huidenboten en drijvers van
zeehondenhuid ontstond tijdens deze cultuur een efficiënte, vooralsnog
op zeehonden en walrussen gerichte zeejacht. Als vervolgens door de
Punukcultuur (1500-1000 BP) een grote harpoen wordt ontwikkeld, zijn
alle gereedschappen die nodig zijn voor de walvisvangst aanwezig en zien
we in Alaska de jacht op de grote baardwalvissen beginnen. De Thulejagers
profiteerden van deze ontwikkeling en trokken de ene na de andere walvis
op het ijs (figuur 3).
Toen de klimatologische omstandigheden veranderden en de grens van
het pakijs verder naar het noorden en oosten kwam te liggen, trokken de
walvissen ook verder de Arctis in. De Thulejagers volgden hun jachtprooi
en verspreidden zich in minder dan honderd jaar over de noordelijke kusten
van het arctisch gebied. De Thulegereedschappen zijn namelijk in de gehele
Arctis opvallend eenvormig. Er zijn archeologen die aannemen dat de
29 McGhee, Canadian Arctic Prehistory, 74 ev; A.M. Leskoven H. MüUer-Beck ed.,
Arktische Waljäger var 3000 jahren. Unbekante sibirische Kunst (Mainz en München
1993) .
314
Eerste hoofdstukken
West
A0
1900
1
1500
1000
500
0
!'00.
500
1500
BC
2oo0
Historosche
Oost
~unI
r
Thule
t
Punuk
t
aid Bering Sea
•
culIuur
aid Whaling
culIuur
ASTt
1
Jnu~
w.-mer wordend
kouderdan~
alkoeIIng
snelle opwennlng
Thule
opwarming
Dorset
Norton culIuur
t
t
Historische
~
t
V
Early Dorset
Independence 11
PreDorset /
Independence I
Figuur 3 : Archeologische ontwikkelingen in de Noord-Amerikaanse Arctis. Tekening schema: I'.
Steenhuisen. Bron: naar McGhee 197R
Thulemigratie versneld is door de aanwezigheid van een aantal meteorieten
in oordwe t-Groenland (Thule) die ijzer bevatten. Ze nemen aan dat de
om ijzer verlegen zittende Thulejagers van Laat-Dorsetmensen hoorden
dat in Groenland meteorieten waren aangetroffen met een hoog
ijzergehalte. Deze kennis zou de migratie van de Thulejagers naar
Groenland hebben versneld.3°
De meeste Thule winterdorpen waren klein. Ze bestonden uit slechts
enkele winterhuizen en werden waarschijnlijk door niet meer dan vijftig
mensen bewoond. Zo'n groep mensen bestond uit enkele verwante families
die in de winter samen in het winterdorp leefden en 's zomers samen
jaagden. Evenals in de latere Inuitkampen het geval was, zullen deze
Thulegroepen gegroepeerd zijn rondom een ervaren jager wiens
vakmanschap borg stond voor voldoende voedsel. We noemen zo'n groep
een band of grootfamilie, het was de belangrijkste sociale eenheid van de
Thule. 31
De huizen in de ThuJedorpen kenmerkten zich door walvisbotten en
balein. De walvisribben werden namelijk vaak gebruikt als ondersteuning
van het dak van de subterrane huizen. De meeste dorpen blijken slechts
30 McGhee, Canadian Arelie Prehistory, 99.
31 Ibidem, 86.
315
Hacquebord
enkele jaren bewoond te zijn geweest. Wanneer een jachtgebied was
uitgeput, of een ander rijker jachtgebied was gevonden, brak men het kamp
op en trok men verder. De groepen verplaatsten zich makkelijk in een
umiak en een volgend dorp was snel opgezet. Het waren mobiele groepen
die zich snel door het noorden van Amerika verplaatsten. De eerste
Thulenederzettingen buiten Alaska worden gevonden langs de Amundsen
Golfop de kusten van Victoria en Banks Island. In de elfde eeuw arriveerden
de eerste Thulewalvisjagers in de oostelijke Arctis en in Groenland. Daar
troffen ze de Noormannen aan. De eerste contacten tussen de Thulejagers
en de Noormannen vonden waarschijnlijk ver van de Groenlandse
Noormannennederzettingen plaats tijdens jacht- en handelsreizen van de
laatsten naar het noorden. De eerste bron die zo'n contact noemt i de
Nordrsetrsaga waarin wordt verteld, dat de Noormannen in 1266 AD verder
naar het noorden reisden dan gewoonlijk. Ze kwamen in het
Upernavikdistrict en troffen daar eskimojagers aan. 32
Toen omstreeks 1200 AD het klimaat verslechterde, werden de winters
langer en bleef het ijs langer liggen waardoor de zomer, het jachtseizoen bij
uitstek, korter werd. Veel Thulegroepen zuUen door deze gewijzigde
omstandigheden aan de rand van hun bestaan zijn gebracht. Sommige
hebben de gewijzigde situatie niet overleefd, anderen hebben de wijzigingen
geaccepteerd en zijn andere natuurl ijke hulpbronnen gaan gebruiken. Op
Victoria Island leerden de Thulejagers het zonder walvissen te stellen. Ze
zijn kariboe en mogelijk zeehond gaan jagen en in de zomer gaan vissen,
daarom konden ze zonder walvissen. Ook waren er Thulegroepen die naar
het zuiden trokken om daar naar nieuwe bestaansmogelijkheden te zoeken.
Rond 1300 AD trokken in Groenland zo Thulejagers langs de kust naar
het zuiden, waar ze, als we de vage schriftelijke bronnen van de Noormannen
mogen geloven, de hand hadden in de ondergang van de
Noormannenkolonies. 33
Ontwikkelingen in het zuiden
Op veel plaatsen in zuiden gi ngen de nomadische jagers/verzamelaars over
op een sedentair bestaan gebaseerd op de verbouw van maïs. Zo blijkt
bijvoorbeeld uit archeologische opgravingen dat de Irokees in Zuid-Ontario
32 G. Jones, A J-listory of the Vikings (Oxford en
33 Ibidem, 311.
316
ew York 1991), 294.
Eerste hoofdstukken
omstreeks 500 AD aan de verbouw van maïs zijn begonnen. Ze hadden
van hun zuidelijke buren geleerd hoe ze dat moesten doen. De verbouw
van maïs had grote gevolgen. De bevolking nam toe, het
nederzettingspatroon en de sociale organisatie veranderde totaal en
mogelijk veranderde ook de religie van de lrokees. 34 Ook in MiddenAmerika vonden zulke ontwikkelingen plaats en daar ontstonden
hoogontwikkelde beschavingen die niet aUeen het schrift kenden, maar
zich ook onderscheidden op het gebied van de bouw- en beeldhouwkunst.
Reeds 3200 jaar geleden maakten de Olmeken in het oosten van centraal
Mexico reusachtige beelden en ook de opgravingen van Caltonac in Mexico
leverden veel beelden op. De Olmeken worden geacht aan de basis te staan
van de daarop volgende culturen, maar duidelijk is dat allerminst. Aan het
begin van de jaartelling waren er in Mexico twee grote beschavingen: de
Tolteken in het noorden en de Maya's in het zuiden. De Tolteken kwamen
mogelijk uit het noorden, uit Californië en Colorado. Ze waren eerst
nomadisch en later sedentair. Hun rijk stortte uiteindelijk in ten gevolge
van invallen en oorlogen in de twaalfde en dertiende eeuw, waarna de
Azteken die ook al uit het noordwesten kwamen, zich in het hoogland van
Mexico vestigden. Zij vestigden op een eiland in de zoutwater lagune van
Tezcoco hun hoofdstad Tenoch ti tlan, die volgens een vast plan wa aangelegd
en in korte tijd uitgroeide tot de belangrijkste stad van het Aztekenrijk. Het
volk was verdeeld in families waarbij de koninklijke familie een bijzondere
positie innam. Bijzonder waren ook de priesters, krijgslieden en kooplieden.
De Azteken hadden een intensieve, goed georganiseerde landbouw die
maïs, bonen, tomaten en wortelgewassen voortbracht die de basis van hun
bestaan vormden. In de stad bloeide de nijverheid zoals steenhouwerij,
leerbewerking en goudsmederij. De godsdienst werd bepaald door een groot
aantal vooral astrale goden waaraan mensenoffers werden gebracht. De
kunst stond in dienst van de religie. Veel kunst was overgenomen en het
niveau van de beeldhouwkunst van de Maya's en de Tolteken hebben ze
nooit gehaald. In de stedenbouw waren ze echter origineel. Ze legden hun
steden volgens een vast plan aan met een centraal plein en radiale wegen. JS
De tweede grote beschaving in Mexico is die van de Maya's. Hun cultuur
34 ].v. Wright, 'Iroquoian Agricultural Settiement' in: Harris R. Cole, Historical Atlas
of Canada (Toronto, Buffalo en London 1987).
35 M.E. Smith, The Peoples of America: The Az/ees (Oxford 1997); M.P. Weaver, The
Aztecs, Maya, and /heir Predecessors. Archaeology of Mesoamerica (San Diego e.a.
1993).
317
Hacquebord
begon zo'n 3000 jaar geleden op het schierei.land Yucatan en aangrenzende
gebieden. Hier kwamen Maya-steden tot ontwikkeling: reJigieusadministratieve centra met tempelpiramiden en paleizen waaromheen de
bevolking woonde. Ook voor de Maya's was maïs van groot belang. Ze
kenden een eigen schrift waarvan veel tekens betrekking hadden op de
kalender. De hemellichamen en het begrip tijd speelden een belangrijke
rol in de godsdienst van de Maya's. In de Maya samenleving nam de
ge pecialiseerde priesterkJasse een sleutelpositie in, vooral ook omdat deze
nauw verbonden was met de politieke machthebbers. De bouwkunst en
beeldhouwkunst berei.kten grote hoogten. Rond 1000 AD onderwierpen
de Tolketen de Maya's in Yucatan waarna ze twee eeuwen hun stempel op
de Mayacultuur drukten. a een opstand in 1200 AD slaagden de Maya's
erin hun Tolteekse overheersers te verdrijven. Na een periode met veel
onderlinge twisten werd het rijk in de zestiende eeuw door de Spanjaarden
veroverd. 36
In het zuiden van Ecuador tot in Chili bevond zich een derde Indiaans
imperium: het Incarijk dat zijn grootste expansie beleefde van 1493-1532.
Ook dit rijk had een economie die op een goed georganiseerde landbouw
was gebaseerd. In het hoogland werd deze landbouw uitgevoerd op
aangelegde terrassen. De Inca landbouw produceerde veel voedingsgewassen
zoals aardappel, maïs en bonen. Daarnaast hadden ze enkele
gedomesticeerde dieren als de lama en de alpaca, die wol leverden en dienst
deden als lastdieren. Ook waren de Inca's meesters op architectonisch
gebied. Ze realiseerden een groot aantal bouwwerken. Bekend is de
ve tingstad Machu Picchu. Hun godsdienst was gebaseerd op
voorouderverering, maar ook hier speelden hemellichamen een belangrijke
rol.
De eerste contacten met Europeanen
De vroegste contacten tussen Europeanen en de Amerikaanse inheemse
bevolking vonden plaats op de kust van Labrador. Ver voor de ontdekking
van Christophorus Columbus troffen indianen, eskimo's en noormannen
elkaar. De Groenlandsaga beschrijft incidentele, contacten tussen
Noormannen en inwoners van de oostkust van Canada. 3 ? Deze contacten
36 Ibidem, 434.
37 M. Magnussen en H. PaIsson, 'The Vinland Sagas' in: idem, The Norse Discovery
ofAmerica (Harmondsworth J 983).
318
Eerste hoofdstukken
waren volgens de saga's vijandig van aard, maar de archeologie vertelt een
ander verhaal. Op basis van de archeologische vondsten lijken deze
contacten eerder vriendelijk en zakelijk van aard te zijn geweest. Veel
opgravingen in vroege eskimosites op EUesmere Island in het noorden van
Canada leverden gebruiks- en handelsvoorwerpen van Noormannen Op.38
De opgravingen bij L'Anse aux Meadows in ew Foundland daarentegen
leverden behalve sporen van verwoe ting en een vikingvoorwerp ook
Dorset- en indianen voorwerpen op. Uit de saga's weten we dat het contact
hier nogal vijandig is geweest. Kennelijk is het gebeuren in deze nederzetting
beeldvormend geweest. Verder zijn maar weinig sporen van vroege
Europese aanwezigheid op de oostkust van Canada gevonden.
Toen Jacques Cartier in 1535 in de Strait of BeU Isle kwam ontmoette
hij lichamelijk zeer wel gevormde inlanders, maar hij beschrijft hen als
een wild en woest volk. Het moeten Irokee-indianen zijn geweest,
landbouwers die vanuit Zuid-Ontario langs de St. Lawrence River naar de
Grand Bay waren getrokken. 39
In de Baskische walvisvangststations in Red Bay op de zuidkust van
Labrador zijn Thule voorwerpen gevonden in zestiendeeuwse eeuwse
Baskische afvaUagen. Deze voorwerpen duiden er op dat de Thulejagers, op
zoek naar ijzer, de Baskische stations in de winter bezochten, wanneer de
eigenaren in Europa waren.40
Uit de historische bronnen weten we dat de komst van de Europeanen
in het zuiden van Amerika desastreuze gevolgen heeft gehad voor de daar
aanwezige inheemse rijken. Immers Spanjaarden onder leiding van
Hernando Cortez verwoestten immers in 1521 het rijk der Azteken. 41 In
1525 veroverden en verwoesten de Spanjaarden een groot deel van het
Mayarijk. In 1541 viel ook Yucatan en in 1697 viel het laatste bolwerk van
de Maya's en was het gedaan met hun onafhankelijke cultuur. 42
Alleen de ondergang van het Incarijk werd niet direct door de
Spanjaarden veroorzaakt. Dit was het gevolg van een gevecht om de macht
38 R. McGhee, 'The relationship between the mediaeval Norse and Eskimo's' in: L.
Hacquebord en R. Vaughan ed., Be/ween Greenland and America. Cross-Cultural
Contacts and the environment in the Baffin Bay Area. Works of the Arctic Centrum
nr. 10 (Groningen 1987) 51-60.
39 Wright,'lroquoian argicultural settlement'.
40 J,A. Tuck, 'European-Native contacts in the Strait of Bell Jsle, Labrador' in:
Hacquebord, Greenland and America, 61-74.
41 Smith, Peoples of Ameriea, 276; Weaver, Aztees, 444 e.v.
42 Ibidem, 434.
319
nadat de aanwezige machthebber, Huayna Capac aan een, door de
Spanjaarden overgebrachte, besmettelijke ziekte was overleden. 43
Epiloog
Toen de Europeanen zich na 1492 realiseerden dat ze een nieuw continent
hadden ontdekt, hadden de inheemse culturen daar al een hele
ontwikkeling doorgemaakt. In oord-Amerika waren hoog ontwikkelde
jagersculturen ontstaan die zich hadden aangepast aan de mogelijkheden
die de natuurlijke omgeving hen bood. Op de toendra leefden nomadische
Inuitgroepen van de vangst van rendieren, zeehonden en walvissen. Als
aanvulling hadden ze bessen en paddestoelen op hun menu staan. Op de
steppen jaagden groepen indianen op bisons terwijl hun hoofdvoedsel uit
maïs bestond, dat ze op akkertjes in de buurt van hun dorpen verbouwden.
Toch had hun cultuur nog vaak een min of meer nomadisch karakter.
In Midden- en Zuid-Amerika waren hoogontwikkelde, op maïs
gebaseerde landbouwgemeenschappen ontstaan die volledig sedentair
waren. Deze indianen woonden in steden voorzien van gebouwen met een
eigen architectuur. De differentiatie in de stedelijke maatschappijen was
vergelijkbaar met die in Europa. De inwoners beschikten zelfs in sommige
gevallen over een eigen sch ri ft.
In veel opzichten waren de Amerikaanse inheemse culturen
vergelijkbaar met die van hun Europese ontdekkers. Ze waren echter veel
kwetsbaarder en in enkele decennia werden ze volledig overweldigd en in
sommige gevallen zelfs ui tgeroeid door de Europeanen waardoor de indruk
werd gewekt dat er aan het eind van de vijftiende eeuw een groot, bijna
onbewoond continent was ontdekt. Een indruk die uiteindelijk heel
bepalend is geweest voor onze benadering van de Amerikaanse geschiedenis.
43 N. Davies, The Incas (Colorado 1995).
320