tijdvak
Uiterlijk
- tijd·vak
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tijdvak | tijdvakken |
verkleinwoord | tijdvakje | tijdvakjes |
het tijdvak o
- een begrensd deel van de tijd (tijdsinterval)
- In dat tijdvak zijn de winsten sterk gestegen.
- (geologie) een van de tijdperken waarin een periode verdeeld is
- [2] periode (geologie)
- aera, decade, decennium, eeuw, epoch, epoche, epoque, era, jaar, kwartaal, lustrum, millennium, milliade, perio, periode, semester, tijdperk, tijdsgewricht, tijdverloop, trimester, week
- [2] etage (geologie)
- Het woord tijdvak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tijdvak" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Gemeente NoordenveldBestemmingsplan Buitengebied Noordenveld. Toelichting 3.1 Cultuurhistorie en archeologie (17 april 2013); IMRO-idn: NL.IMRO.1699.2009BP007-vg02; geraadpleegd 2016-02-02
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 17
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 7
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Geologie in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 96 %