Naar inhoud springen

ridere

Uit WikiWoordenboek

ridere

  1. lachen


  • IPA: /riːˈde.rɛ/
  • ri·de·re
stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. act.
1e pers. enk.
ind. perf. act.
supinum
rīdēre rīdeō rīsī rīsum
tweede vervoeging volledig

rīdēre

  1. actief infinitief praesens van rīdēre
    1. lachen; zichtbaar en/of hoorbaar blij zijn met iets of iets grappig vinden
    2. uitlachen; zichtbaar en/of hoorbaar iets bespottelijk vinden
  2. passief imperatief praesens enkelvoud van rīdēre
    1. word uitgelachen!