opgaaf
Uiterlijk
- op·gaaf
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | opgaaf | opgaven |
verkleinwoord | - | - |
- melding van bepaalde gegevens
- De hotelbaas moet aan de politie opgaaf doen van al zijn gasten.
- te vervullen taak
- Zij stond alleen voor de opgaaf om de kinderen groot te brengen.
- (verouderd) een nederlaag aanvaarden, de strijd opgeven
- De overmacht van de vijand maakte de opgaaf onvermijdelijk.
- Het woord opgaaf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opgaaf" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
36 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be