motorrijtuig
Uiterlijk
- mo·tor·rij·tuig
- In de betekenis van ‘officiële benaming voor auto's en motorfietsen’ voor het eerst aangetroffen in 1905 [1]
- samenstelling van motor en rijtuig
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | motorrijtuig | motorrijtuigen |
verkleinwoord | - | - |
het motorrijtuig o
- (verkeer) volgens de definitie van de Nederlandse Wegenverkeerswet: door een motor voortbewogen, niet langs rails geleid voertuig
- (spoorwegen) spoorvoertuig voor het vervoer van reizigers of post dat zichzelf, zonder aan andere voertuigen vastgekoppeld te zijn, kan voortbewogen
wegvoertuig
- Het woord motorrijtuig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "motorrijtuig" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "motorrijtuig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 12
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Verkeer in het Nederlands
- Spoorwegen in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 97 %