Naar inhoud springen

ijdel

Uit WikiWoordenboek
  • ij·del
  • In de betekenis van ‘vergeefs’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
  • In de betekenis van ‘verwaand’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1463 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ijdel ijdeler ijdelst
verbogen ijdele ijdelere ijdelste
partitief ijdels ijdelers -

ijdel

  1. vol van zelfbewondering, een te hoge dunk hebbend van het eigen voorkomen en/of de eigen bekwaamheden
  2. van iets dat het mooi, maar niet realistisch is
     `Ik weet het; zei de majordomus. 'Het was ijdele hoop dat dit u zou ontgaan. Ik vraag u met klem de grootmoedigheid op te brengen om mijn nederige excuses te aanvaarden. Deze uit de toon vallende decoratie is het jammerlijke gevolg van het enthousiasme van de nieuwe eigenaar.'[2]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]