Naar inhoud springen

grijzen

Uit WikiWoordenboek
  • grij·zen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
grijzen
grijsde
gegrijsd
zwak -d volledig

grijzen

  1. ergatief grijs worden, grijze haren krijgen
    • Hij streek onwillekeurig over zijn slaap, waar het vroeger blonde haar nu sterk grijsde. [1]

de grijzenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord grijs
80 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[2]
  1. blz 253, Doekoen.
    door Madelon Székely-Lulofs
    Uitgegeven door KITLV Uitgeverij, 2001 ISBN 90-6718-171-4
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be