Naar inhoud springen

gloria

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Gloria


  • glo·ria
enkelvoud meervoud
naamwoord gloria gloria's
verkleinwoord gloriaatje gloriaatjes

gloria o / v

  1. (religie) (rooms-katholiek) gezang van de engelen bij Christus' geboorte en bepaald deel van de mis, waarbij vaak gezongen wordt
    • Dan verkondigt een engel uit den hoge aan de herders dat de Verlosser geboren is, welke aankondiging gevolgd wordt door het gloria van een menigte engelen. De herders gaan op weg naar Bethlehem. [2]
    • De mis verliep oorspronkelijk volgens de bekende riten. Wij volgden de introitus, het confiteor, het kyrie eleison, de gloria. [3]

de gloriav

  1. glansrijke roem
    • Zij, de voormalige voetveeg, is simpelweg in de gloria, en daarbij vergeleken degradeert ieder ander alsnog tot voetvolk? [4]
  2. lichtkrans om het hoofd
    • ‘Zie je dat licht om haar hoofd wel?’ "Die gele kring neef?" ‘Uil! 't is de gloria of auréole. Weet jij dat niet, zoo'n vrome Mozes! Zieje, dat drukt de heiligheid uit; voor 't overige is ze wat luchtig gekleed, begrijp je, daar vallen veel liefhebbers op; b.... mooi, hê?’ [5]
  3. (drinken) warme alcoholische drank met suiker
    1. jenever met suiker, die men brandend serveert
    2. mengsel van warme koffie met suiker en brandewijn
  • [1] lang zal hij leven in de gloria
    heilwens, onderdeel van lied waarmee een jarige wordt toegezongen
96 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[6]


glōria v

  1. roem


  • glo·ria
enkelvoud meervoud
gloria glorias

gloria v

  1. glorie, heerlijkheid
  2. roem, beroemdheid
  3. eer, trots
  4. vreugde, genot