feit
Uiterlijk
- feit
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘daad, wat werkelijk is’ voor het eerst aangetroffen in 1294 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | feit | feiten |
verkleinwoord | feitje | feitjes |
het feit o
- een gebeurtenis of omstandigheid die werkelijk gebeurd is
- Het is niet mijn mening, het is een feit!
- Het is een feit dat een koe schijt
- ▸ Kinderen zijn, net als iedereen, gewoontedieren. De mijne waren inmiddels een beetje gewend aan het feit dat zowel ik als mijn vrouw af en toe een tijdje weg waren.[3]
- feitelijk, feitenkennis, feitenmateriaal, feitenonderzoek, feitenoverzicht, feitenrechter, feitenrelaas
1. een gebeurtenis of omstandigheid die werkelijk gebeurd is
- Het woord feit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "feit" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "feit" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ feit op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be