differentieel
Uiterlijk
- dif·fe·ren·ti·eel
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘de verschillen aanwijzend’ voor het eerst aangetroffen in 1620 [1]
- afgeleid van differentie met het achtervoegsel -eel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | differentieel | differentiëlen |
verkleinwoord | differentieeltje | differentieeltjes |
het differentieel o
- (werktuigbouwkunde) tandwielconstructie waarmee met één aandrijvende as twee uitgaande assen met verschillende snelheden kunnen worden aangedreven
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | differentieel | differentiëler | differentieelst |
verbogen | differentiële | differentiëlere | differentieelste |
partitief | differentieels | differentiëlers | - |
differentieel
- gerelateerd aan/uitgaand van verschillen of verschillen aanwijzend
- differentiaalblok, differentiaaldiagnose, differentiaalmeetkunde, differentiaaloperator, differentiaalrekening, differentiaaltopologie, differentiaalvergelijking, differentiaalvorm
1.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord differentieel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.