Naar inhoud springen

welsprekendheid

Uit WikiWoordenboek
Versie door Snorrebot (overleg | bijdragen) op 31 mrt 2024 om 10:13 (top: lidwoord voor trefwoord; doorloop 2.4)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
  • wel·spre·kend·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord welsprekendheid -
verkleinwoord - -

de welsprekendheidv

  1. vermogen om als spreker overtuigend over te komen
     De welsprekendheid stroomde uit hem, hij had echt een buitengewoon goed humeur, was bijna euforisch.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044645149