overtuigen/vervoeging
Uiterlijk
met argumenten tot andere visies brengen
[bewerken]- (ook:) een zeilschip tuigen met te veel zeiloppervlak
vervoeging van de bedrijvende vorm van overtuigen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overtuigen | te overtuigen | ||||||
toekomend | zullen overtuigen | te zullen overtuigen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben overtuigd | te hebben overtuigd | ||||||
toekomend | overtuigd zullen hebben | overtuigd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
overtuigend | overtuigd | ev. overtuig |
mv. verouderd overtuigt |
overtuige | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | overtuig | overtuigt | overtuigt | overtuigt | overtuigt | overtuigen | overtuigen | overtuigen | |
verleden (o.v.t.) | overtuigde | overtuigde | overtuigde | overtuigde | overtuigde | overtuigden | overtuigden | overtuigden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal overtuigen | zult/zal overtuigen | zult/zal overtuigen | zult overtuigen | zal overtuigen | zullen overtuigen | zullen overtuigen | zullen overtuigen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overtuigen | zou overtuigen | zou(dt) overtuigen | zoudt overtuigen | zou overtuigen | zouden overtuigen | zouden overtuigen | zouden overtuigen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb overtuigd | hebt overtuigd | hebt/heeft overtuigd | hebt overtuigd | heeft overtuigd | hebben overtuigd | hebben overtuigd | hebben overtuigd | |
verleden (v.v.t.) | had overtuigd | had overtuigd | had overtuigd | hadt overtuigd | had overtuigd | hadden overtuigd | hadden overtuigd | hadden overtuigd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal overtuigd hebben | zal/zult overtuigd hebben | zult/zal overtuigd hebben | zult overtuigd hebben | zal overtuigd hebben | zullen overtuigd hebben | zullen overtuigd hebben | zullen overtuigd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overtuigd hebben | zou overtuigd hebben | zou/zoudt overtuigd hebben | zoudt overtuigd hebben | zou overtuigd hebben | zouden overtuigd hebben | zouden overtuigd hebben | zouden overtuigd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm overtuigd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt overtuigd | er is overtuigd | |||||||
verleden | er werd overtuigd | er was overtuigd | |||||||
toekomend | er zal overtuigd worden | er zal overtuigd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou overtuigd worden | er zou overtuigd zijn |
opnieuw tuigen
[bewerken]vervoeging van de bedrijvende vorm van overtuigen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overtuigen | over te tuigen | ||||||
toekomend | zullen overtuigen over zullen tuigen |
te zullen overtuigen over te zullen tuigen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben overgetuigd | te hebben overgetuigd | ||||||
toekomend | overgetuigd zullen hebben | overgetuigd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
overtuigend | overgetuigd | ev. tuig over |
mv. verouderd tuigt over |
tuige over (bijzin) overtuige | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | tuig over | tuigt over | tuigt over | tuigt over | tuigt over | tuigen over | tuigen over | tuigen over | |
verleden (o.v.t.) | tuigde over | tuigde over | tuigde over | tuigde over | tuigde over | tuigden over | tuigden over | tuigden over | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal overtuigen | zult/zal overtuigen | zult/zal overtuigen | zult overtuigen | zal overtuigen | zullen overtuigen | zullen overtuigen | zullen overtuigen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overtuigen | zou overtuigen | zou(dt) overtuigen | zoudt overtuigen | zou overtuigen | zouden overtuigen | zouden overtuigen | zouden overtuigen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | overtuig | overtuigt | overtuigt | overtuigt | overtuigt | overtuigen | overtuigen | overtuigen | |
verleden (o.v.t.) | overtuigde | overtuigde | overtuigde | overtuigde | overtuigde | overtuigden | overtuigden | overtuigden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal overtuigen over zal tuigen |
zult/zal overtuigen over zult/zal tuigen |
zult/zal overtuigen over zult/zal tuigen |
zult overtuigen over zult tuigen |
zal overtuigen over zal tuigen |
zullen overtuigen over zullen tuigen |
zullen overtuigen over zullen tuigen |
zullen overtuigen over zullen tuigen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overtuigen over zou tuigen |
zou overtuigen over zou tuigen |
zou(dt) overtuigen over zou(dt) tuigen |
zoudt overtuigen over zoudt tuigen |
zou overtuigen over zou tuigen |
zouden overtuigen over zouden tuigen |
zouden overtuigen over zouden tuigen |
zouden overtuigen over zouden tuigen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb overgetuigd | hebt overgetuigd | hebt/heeft overgetuigd | hebt overgetuigd | heeft overgetuigd | hebben overgetuigd | hebben overgetuigd | hebben overgetuigd | |
verleden (v.v.t.) | had overgetuigd | had overgetuigd | had overgetuigd | hadt overgetuigd | had overgetuigd | hadden overgetuigd | hadden overgetuigd | hadden overgetuigd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal overgetuigd hebben | zal/zult overgetuigd hebben | zult/zal overgetuigd hebben | zult overgetuigd hebben | zal overgetuigd hebben | zullen overgetuigd hebben | zullen overgetuigd hebben | zullen overgetuigd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overgetuigd hebben | zou overgetuigd hebben | zou/zoudt overgetuigd hebben | zoudt overgetuigd hebben | zou overgetuigd hebben | zouden overgetuigd hebben | zouden overgetuigd hebben | zouden overgetuigd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm overgetuigd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt overgetuigd | er is overgetuigd | |||||||
verleden | er werd overgetuigd | er was overgetuigd | |||||||
toekomend | er zal overgetuigd worden | er zal overgetuigd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou overgetuigd worden | er zou overgetuigd zijn |