Frankrijk in de Middeleeuwen: verschil tussen versies
merkwaardig dat hier nog geen link stond |
merkwaardig dat hier nergens een link stond naar Kelten |
||
Regel 24: | Regel 24: | ||
Helaas is het overgeleverde bronnenmateriaal uit deze eeuwen heel beperkt. In veel gevallen is de [[archeologie]] onze enige bron. Veel is dus onduidelijk. Het debat over deze periode is steeds in beweging. Wel staat vast dat de vorming van een Franse staat in belangrijke mate het gevolg is geweest van de vierde- en vijfde-eeuwse ontwikkelingen. De gebeurtenissen uit die tijd hebben verstrekkende gevolgen gehad. Zo dankt Frankrijk (''la France'') ook zijn naam aan een van de Germaanse stammen. |
Helaas is het overgeleverde bronnenmateriaal uit deze eeuwen heel beperkt. In veel gevallen is de [[archeologie]] onze enige bron. Veel is dus onduidelijk. Het debat over deze periode is steeds in beweging. Wel staat vast dat de vorming van een Franse staat in belangrijke mate het gevolg is geweest van de vierde- en vijfde-eeuwse ontwikkelingen. De gebeurtenissen uit die tijd hebben verstrekkende gevolgen gehad. Zo dankt Frankrijk (''la France'') ook zijn naam aan een van de Germaanse stammen. |
||
Gedurende de vroege Middeleeuwen leefden in Gallië Germanen en geromaniseerde Kelten, [[Gallo-Romeinen]], die duidelijk in de meerderheid waren, naast elkaar. Waar de Germanen zich vestigden, verdwenen de Romeinse ''[[Villa rustica|villae]]'' om plaats te maken voor dorpen met het voor de Germanen karakteristieke nederzettingspatroon. De invallers stichtten enkele rijken waarvan de meeste geen lang leven beschoren was. Ten zuiden van de Loire bleef de Germaanse invloed beperkt en handhaafde zich de Romeinse cultuur. Daarentegen was de Germaanse invloed groot ten noorden van de Seine, al was het aantal Germanen dat zich hier vestigde bescheiden. Veel steden werden verwoest, kennis van het [[schrift]] ging er zo goed als verloren en het [[heidendom]] herleefde. <br> |
Gedurende de vroege Middeleeuwen leefden in Gallië Germanen en geromaniseerde [[Lijst van Keltische stammen#Gallia Transalpina|Kelten]], [[Gallo-Romeinen]], die duidelijk in de meerderheid waren, naast elkaar. Waar de Germanen zich vestigden, verdwenen de Romeinse ''[[Villa rustica|villae]]'' om plaats te maken voor dorpen met het voor de Germanen karakteristieke nederzettingspatroon. De invallers stichtten enkele rijken waarvan de meeste geen lang leven beschoren was. Ten zuiden van de Loire bleef de Germaanse invloed beperkt en handhaafde zich de Romeinse cultuur. Daarentegen was de Germaanse invloed groot ten noorden van de Seine, al was het aantal Germanen dat zich hier vestigde bescheiden. Veel steden werden verwoest, kennis van het [[schrift]] ging er zo goed als verloren en het [[heidendom]] herleefde. <br> |
||
Ten noorden en oosten van [[Somme (rivier)|Somme]] en Maas was het aantal nieuwkomers aanzienlijk. De [[taalgrens]] die op termijn in het noorden ontstond, lag dan ook aanvankelijk in de buurt van deze rivieren. De volgende Germaanse stammen speelden na de volksverhuizing een belangrijke rol in de geschiedenis van Gallië: de [[Bourgondiërs]] in het zuidoosten, de [[Visigoten]] in het zuidwesten, de Franken in het noorden en de [[Alemannen]] in het oosten. Zeer uitgestrekt was aanvankelijk het [[Visigotische rijk|Rijk van de Visigoten]], dat ook [[Geschiedenis van Spanje|Spanje]] omvatte. Tussen Somme en Loire handhaafde zich enige tijd een Romeinse enclave. <br> |
Ten noorden en oosten van [[Somme (rivier)|Somme]] en Maas was het aantal nieuwkomers aanzienlijk. De [[taalgrens]] die op termijn in het noorden ontstond, lag dan ook aanvankelijk in de buurt van deze rivieren. De volgende Germaanse stammen speelden na de volksverhuizing een belangrijke rol in de geschiedenis van Gallië: de [[Bourgondiërs]] in het zuidoosten, de [[Visigoten]] in het zuidwesten, de Franken in het noorden en de [[Alemannen]] in het oosten. Zeer uitgestrekt was aanvankelijk het [[Visigotische rijk|Rijk van de Visigoten]], dat ook [[Geschiedenis van Spanje|Spanje]] omvatte. Tussen Somme en Loire handhaafde zich enige tijd een Romeinse enclave. <br> |
||
Min of meer autonoom ontwikkelde zich het [[Armorica (Bretagne)|Bretons Schiereiland]]. Hier had zich een groot aantal Keltische vluchtelingen uit [[Geschiedenis van Engeland|Engeland]] gevestigd. De Frankische vorsten slaagden er niet in [[Geschiedenis van Bretagne|Bretagne]] duurzaam te onderwerpen. |
Min of meer autonoom ontwikkelde zich het [[Armorica (Bretagne)|Bretons Schiereiland]]. Hier had zich een groot aantal Keltische vluchtelingen uit [[Geschiedenis van Engeland|Engeland]] gevestigd. De Frankische vorsten slaagden er niet in [[Geschiedenis van Bretagne|Bretagne]] duurzaam te onderwerpen. |
Versie van 9 apr 2011 16:03
Geschiedenis van Frankrijk |
|
Prehistorie Romeinse tijd Middeleeuwen
West-Francië (843-987)
Vroegmoderne Tijd
Koninkrijk Frankrijk (1791-1792) Moderne Tijd |
|
Portaal Frankrijk Portaal Geschiedenis |
Dit artikel behandelt de geschiedenis van Frankrijk in de Middeleeuwen.
Frankrijk is als politieke entiteit ontstaan gedurende de Middeleeuwen. Beoogd wordt een overzicht te geven van de geschiedenis van de gebieden die tegenwoordig de Franse Republiek vormen. Ook de geschiedenis van gebieden die daar tegenwoordig geen deel van uitmaken, maar gedurende de Middeleeuwen onderdeel waren van Frankische staatkundige verbanden, zal aan de orde komen. De nadruk zal dus liggen op de landen tussen het Kanaal, de Golf van Biskaje, de Maas, de Rhône en de Pyreneeën.
Gewoonlijk laat men de Middeleeuwen rond 300, 400, 500 of 600 na Christus beginnen. Ten aanzien van het einde van de Middeleeuwen bestaat grotere consensus. De meeste historici laten de Nieuwe Tijd, die hierop volgt, kort voor 1500 beginnen.
De middeleeuwse beschaving heeft wat betreft haar politieke en sociale structuren veel ontleend aan de Oudheid. Invloedrijk was de Griekse wijsbegeerte, met name het politiek en juridisch denken. Veel middeleeuwse politieke en administratieve structuren waren overgenomen van de Romeinen. Groot was ook de invloed van het Romeins recht. Het Latijn was de taal van het culturele leven, van de Kerk en van het denken. Voor zover het Griekse denken invloed had, fungeerden de Romeinen daarbij steeds als doorgeefluik. Veel Romeinse instellingen waren beïnvloed door de Griekse filosofie. De invloedrijkste denkers waren Plato en Aristoteles.
Nog belangrijker dan alle bovengenoemde factoren was de invloed van het christendom.
Vorming van Frankrijk
De Franse historiografie heeft sinds het eind van Middeleeuwen de vorming van een Franse staat als een onontkoombaarheid voorgesteld. Die staat zou van nature begrensd worden door de Alpen, de Rijn en de Pyreneeën. Het Romeinse begrip 'Gallië' zou volgens deze traditie met 'Frankrijk' samenvallen. Deze visie is echter voornamelijk een projectie achteraf, en is op hoofdlijnen in strijd met de feiten.
Op het grondgebied van het huidige Frankrijk bestonden grote verschillen in talen en culturen. Het noorden en zuiden behoren tot twee verschillende klimatologische zones. In het noorden heerst een gematigd klimaat, in het zuiden een mediterraan klimaat. Een drietal bergachtige gebieden, het Centraal Massief, de Alpen en de Pyreneeën, vergroten nog de verschillen in klimaat en vegetatie. Sommige delen van Frankrijk, met name de dalen van Loire, Seine en Rhône zijn vruchtbaar, en werden daarom al vroeg door mensen bewoond. Andere delen bestonden uit ondoordringbare bossen, moerassen en heidevelden, die de communicatie tussen de verschillende regio's bemoeilijkten.
De Franse monarchie was tot op zekere hoogte een voortzetting van oudere staatkundige verbanden op het grondgebied van Gallië, zowel van het Romeinse Rijk als van de diverse Frankische deelrijken.
Gallië werd hoofdzakelijk bewoond door de Galliërs toen de Romeinen het veroverden. Zij woonden voornamelijk in dorpen en vormden stamverbanden. Het gebied langs de kust van de Middellandse Zee was welvarend; hier hadden zich steden ontwikkeld uit Griekse kolonies waarvan de voornaamste Massalia (nu Marseille) was. In 121 v.Chr. werd het zuidelijk deel van Gallië een Romeinse provincie: Gallia Narbonensis. Ruim een halve eeuw later veroverde Julius Caesar het noorden. Hier werden de provincies Gallia Aquitania, Gallia Lugdunensis en Gallia Belgica ingericht. Nog lang nadien was het zuiden van Gallië welvarender dan het noorden; de nederzettingen waren er in de regel groter en lagen dichter bij elkaar.
Het lokaal bestuur was georganiseerd volgens de bestaande stamverbanden, door de Romeinen pagi genoemd. De steden die hier als administratieve centra ontstonden, bleven ook gedurende de Middeleeuwen als centra van bestuur en cultuur functioneren. Het belang van deze steden werd versterkt door het gegeven dat ook alle bisschoppen zich hier vestigden. De Franse middeleeuwse kerkprovincies waren een voortzetting van de Romeinse bestuursstructuur.
Invallen van Germanen
Gedurende de vierde en vijfde eeuw vestigden Germaanse stammen zich in groten getale binnen het Romeinse Rijk. In 476 kwam er mede daardoor definitief een einde aan het West-Romeinse Rijk. De grens tussen 'barbaren' en beschaving vervaagde. Binnen de beschavingskring die vervolgens rond de Noordzee en het Kanaal ontstond, speelde Gallië voortaan een centrale rol.
Helaas is het overgeleverde bronnenmateriaal uit deze eeuwen heel beperkt. In veel gevallen is de archeologie onze enige bron. Veel is dus onduidelijk. Het debat over deze periode is steeds in beweging. Wel staat vast dat de vorming van een Franse staat in belangrijke mate het gevolg is geweest van de vierde- en vijfde-eeuwse ontwikkelingen. De gebeurtenissen uit die tijd hebben verstrekkende gevolgen gehad. Zo dankt Frankrijk (la France) ook zijn naam aan een van de Germaanse stammen.
Gedurende de vroege Middeleeuwen leefden in Gallië Germanen en geromaniseerde Kelten, Gallo-Romeinen, die duidelijk in de meerderheid waren, naast elkaar. Waar de Germanen zich vestigden, verdwenen de Romeinse villae om plaats te maken voor dorpen met het voor de Germanen karakteristieke nederzettingspatroon. De invallers stichtten enkele rijken waarvan de meeste geen lang leven beschoren was. Ten zuiden van de Loire bleef de Germaanse invloed beperkt en handhaafde zich de Romeinse cultuur. Daarentegen was de Germaanse invloed groot ten noorden van de Seine, al was het aantal Germanen dat zich hier vestigde bescheiden. Veel steden werden verwoest, kennis van het schrift ging er zo goed als verloren en het heidendom herleefde.
Ten noorden en oosten van Somme en Maas was het aantal nieuwkomers aanzienlijk. De taalgrens die op termijn in het noorden ontstond, lag dan ook aanvankelijk in de buurt van deze rivieren. De volgende Germaanse stammen speelden na de volksverhuizing een belangrijke rol in de geschiedenis van Gallië: de Bourgondiërs in het zuidoosten, de Visigoten in het zuidwesten, de Franken in het noorden en de Alemannen in het oosten. Zeer uitgestrekt was aanvankelijk het Rijk van de Visigoten, dat ook Spanje omvatte. Tussen Somme en Loire handhaafde zich enige tijd een Romeinse enclave.
Min of meer autonoom ontwikkelde zich het Bretons Schiereiland. Hier had zich een groot aantal Keltische vluchtelingen uit Engeland gevestigd. De Frankische vorsten slaagden er niet in Bretagne duurzaam te onderwerpen.
Merovingen en Karolingen
Achtereenvolgens heersten in Gallië twee Frankische dynastieën: de Merovingen (tot 751) en de Karolingen (751-888). Het was de meedogenloze koning Clovis (Chodowech) die vanuit Doornik de macht van de Merovingen vestigde. Ten gevolge van zijn optreden lag het politiek centrum voortaan in het noorden, in het Bekken van Parijs. Rivaliserende Frankische koningen schakelde hij uit. Dat ook het gebied ten zuiden van de Loire een deel werd van de Frankische staat was het gevolg van de op expansie gerichte politiek van de Merovingen.
De eerste Karolingische koning, Pippijn de Korte, liet zich in 751 tot koning zalven. Onder de Merovingische vorsten was het centraal gezag zwak; hun gewoonte om het rijk na de dood van een koning onder zijn zonen te verdelen droeg daaraanbij. De Karolingen ondernamen een poging de koninklijke macht te versterken. Zij legitimeerden hun gezag door op cultureel gebied aan te knopen bij het antieke erfgoed.
Onder Karel de Grote (768-814) bereikte het Frankische Rijk zijn grootste omvang. Ironisch genoeg traden daardoor de zwakheden van het rijk duidelijker aan het licht. Deelkoninkrijken, zoals Aquitanië, werden gecreëerd en geschonken aan jongere zonen van de dynastie. Van groot belang waren de ongeveer vierhonderd graven (comites), oorspronkelijk ambtsdragers die belast waren met de rechtspraak en de plaatselijke vergadering van vrije mannen leidden.
Tijdens de latere jaren van de regeerperiode van Karel de Grote trachtten de Vikingen stukken land langs de noordelijke en westelijke grenzen van zijn rijk in te palmen. Na Karels dood in 814 bleken zijn opvolgers niet in staat tot het bewaren van de politieke eenheid; het eens zo grootse rijk begon ineen te storten. Het Verdrag van Verdun (843) was slechts het begin van een reeks van delingen en deelverdragen. Invallen van onder andere de Vikingen konden niet afdoende worden tegengehouden. De Vikingen voeren soms zelfs honderden kilometers de Loire en de Seine op in hun drakars, en zaaiden paniek.
In 843 doodden de Vikingen de bisschop van Nantes. Een paar jaar later staken ze de kerk van Sint-Martinus in Tours in brand. Onder de indruk van hun eigen succes plunderden de Vikingen in 845 Parijs. In 911 werd door Karel de Eenvoudige (898-922) een groot deel van de benedenloop van de Seine aan hen afgestaan. Hieruit ontstond het hertogdom Normandië.
De politieke versnippering zette zich voort. Rond 900 ontstonden territoriale vorstendommen zoals de Bourgogne, een verzameling van enkele pagi.
Onder de Karolingen was in Frankrijk het leenstelsel ingevoerd. In ruil voor (hoofdzakelijk militaire) diensten kregen leenmannen goederen in leen van de leenheer om in hun levensonderhoud te voorzien. De koning had dus vazallen: zijn leenmannen waren de graven en hertogen. Die graven en hertogen hadden op hun beurt weer vazallen: graven, burggraven, banheren; en sommige daarvan hadden ook weer vazallen: banheren. In theorie was er daarmee sprake van een sociale piramide met de koning aan het hoofd. In de tiende en elfde eeuw functioneerde deze gezagspiramide echter nauwelijks: Al gedurende de tiende eeuw vond er welhaast een desintegratie van het centraal gezag plaats. Lokale machthebbers, banheren, trokken in een beperkt gebied de macht aan zich, zonder zich veel van de boven hen geplaatste leenheren in deze piramide of zelfs van de koning aan te trekken.
Temps féodaux; Robertingen en vroege Capetingen
De periode van ~900 tot ~1150 staat in de Franse historiografie bekend als de temps féodaux (feodale tijd/tijden). De door de Romeinen geïntroduceerde structuur van de pagus, het ambtsgebied van de graven, versplinterde rond het jaar 1000.
Zeer invloedrijk in de tiende eeuw was het geslacht der Robertingen. Daarentegen waren gezag en prestige van de Karolingers aan erosie onderhevig. Na een machtsstrijd tussen de twee families luidde de troonsbestijging van Hugo Capet, hertog van Francië en graaf van Parijs, in 987 het begin in van het Huis Capet. Deze dynastie, in feite afstammelingen van de Robertingen, zou - de zijtakken Valois en Bourbon daarbij inbegrepen - Frankrijk gedurende meer dan 800 jaar regeren. De Robertingen maakten zich ook meester van een deel van de goederen van de Karolingen.
Het is van belang te benadrukken dat er naar het besef van de middeleeuwers geen 'Frans volk' bestond, zoals er ook geen 'Engels volk' bestond. Men leefde in de eerste plaats binnen de gemeenschap van gelovigen, de Kerk. Het koninkrijk Frankrijk was slechts een politiek concept. Het woord populus wordt veelvuldig in teksten gebruikt, maar hiermee wordt de ganse christenheid bedoeld. Deze 'gemeenschap van christenen' werd als realiteit ervaren. "Wie geen christen is, behoort niet tot de maatschappij."[1] Pas aan het eind van de Middeleeuwen deed de revolutionaire gedachte zijn intrede dat er binnen de christenheid verschillende volkeren onderscheiden kunnen worden.
De middeleeuwse economie was in de meeste opzichten primitief en onderontwikkeld. Bijna iedereen werkte in de landbouw. In de loop van de elfde eeuw trad hierin verandering op: vanaf ~1050 herleefden de steden en nam de handel significant toe.
De opvolgers van Hugo Capet waren: Robert de Vrome, Hendrik I, Filips I en Lodewijk VI de Dikke. De macht van de Robertingen was aanvankelijk van een zeker gewicht geweest, maar nam in de elfde eeuw af om rond 1040 een dieptepunt te bereiken. Hugo Capet en zijn opvolgers, heersten de facto alleen in een klein gebied rond Parijs, het kroondomein, en zelfs daar maar ten dele. Buiten het machtsgebied van de koning waren de machthebbers vooral plaatselijke grootheden, hetzij leenmannen, hetzij andere (lokale) heren die zich de zeggenschap over het land en over de rechts- en ambtsuitoefening hadden toegeëigend. Een centraal gezag ontbrak dus goeddeels, en de macht van de koning werd aanzienlijk beknot door de magnaten en deze plaatselijke leiders. In sommige delen van Frankrijk, zoals in de Berry, een afgelegen gebied, verdween zo goed als iedere vorm van openbaar gezag.
Slechts in twee gebieden, Normandië en Vlaanderen, slaagden de leenheren erin hun vazallen in bedwang te houden; daar was de situatie minder onoverzichtelijk. Toch moesten ook hier de hertogen respectievelijk graven zich inspannen om zich te handhaven. Het karakter en de leiderschapscapaciteiten van de leenheer gaven daarbij veelal de doorslag. Vanaf het eind van de elfde eeuw gelukte het ook andere graven en hertogen hun gezag te vestigen, daarbij geholpen door administratieve vernieuwingen en door de toegenomen symbolische betekenis die aan de leenhulde werd toegekend. Opstandige banheren werden desnoods met geweld bedwongen. Op termijn zou ook de koning van deze ontwikkeling profiteren. Gaandeweg ging de feodale piramide functioneren zoals die oorspronkelijk bedoeld was.
In de elfde eeuw bestond er in de praktijk weinig verschil in macht tussen de koning enerzijds, en anderzijds de graven en hertogen, die zich meer en meer als soevereine vorsten gingen gedragen. Zowel de koning als deze vorsten probeerden hun bezit ten koste van hun buren uit te breiden en waren daardoor dikwijls met elkaar in oorlog.
Normandië, waar zich in de tiende eeuw invallers afkomstig uit Scandinavië hadden gevestigd, werd een geduchte macht nadat hertog Willem in 1066 het koninkrijk Engeland had veroverd.
Dit was nog maar het begin. Nadat Willems afstammelingen een conflict over troonopvolging doorstaan hadden, werd in 1154 Hendrik II van Engeland tot koning gekroond. Hendrik had de hertogdommen Normandië en Anjou van zijn vader geërfd, en in 1152 was hij getrouwd met de vroegere Franse koningin, Eleonora van Aquitanië, die het grootste deel van zuidwestelijk Frankrijk regeerde. Nadat Eleonora tegen haar man in opstand was gekomen, werd zij door Hendrik gevangengezet. De hertog van Bretagne werd een vazal van Hendrik, die dus in praktijk over de westelijke helft van Frankrijk regeerde.
Overwinning van de monarchie
Toen koning Lodewijk VI in 1108 de Franse troon besteeg, was het kroondomein rondom Parijs en Orléans kleiner dan dat van menig graaf of hertog. In theorie maakte hij aanspraak op het gezag over de Kerk en de vorsten. De praktijk was echter weerbarstig, hoewel de steun van de Kerk wel degelijk gewicht in de schaal legde. Onder Lodewijk VI werd het sacrale karakter van het koningschap meer en meer benadrukt. Lodewijk werd in allerlei opzichten bijgestaan door Suger, de invloedrijke abt van het klooster St.-Denis, die ook zijn biografie schreef.
Niets wees er echter op dat de macht van de Capetingen in de dertiende eeuw een factor van betekenis zou worden. De versterking van de monarchie was vooral het werk van Filips II Augustus, een kleinzoon van Lodewijk VI, en zijn zoon Lodewijk VIII († 1226).
Een reeks van factoren, waaronder de twisten tussen de zonen van Hendrik II van Engeland over de verdeling van de Franse lenen en de lange afwezigheid van Richard Leeuwenhart tijdens de Derde Kruistocht, hadden tot gevolg dat de Franse koning zich meester kon maken van een groot deel van de bezittingen van de Plantaganets. Voortaan behoorden het hertogdom Normandië en de graafschappen Maine en Anjou tot het kroondomein. Na de Franse overwinning bij Bouvines in 1214 konden de Engelse vorsten alleen nog hun macht uitoefenen in Guyenne. Ook in het zuiden, in de Languedoc, verwierven de koningen bezittingen.
In veel opzichten was Lodewijk IX de Heilige (1226-1270) de ideale middeleeuwse vorst. Legendevorming zal hier ook aan hebben bijgedragen. Lodewijk IX was erg vroom en ging zelfs tweemaal op kruistocht. In zekere zin wedijverde hij met andere koningen, onder wie Hendrik III, in vroomheid. Tegelijkertijd was Lodewijk een krachtig heerser. De koninklijke bureaucratie werd tijdens zijn regering versterkt en uitgebreid; nieuwe wetten werden uitgevaardigd. Bepaalde aspecten van zijn bewind, zoals het grote aantal monniken rond de koning, soms een gebrek aan praktische zin, werden (fel) bekritiseerd. Tijdgenoten prijzen zijn vriendelijkheid en zijn gevoel voor humor. Uit veel door hem genomen maatregelen blijkt oprechte zorg voor de onderdanen.
De dertiende eeuw bracht de kroon grote gebiedsuitbreidingen in het zuiden, waar na een pauselijke kruistocht tegen de katharen (1209) Languedoc werd ingelijfd.
Late Middeleeuwen
Filips IV de Schone, de zoon van Filips III, was getrouwd met de erfdochter van Navarra, een bergachtig koninkrijk in het noorden van Spanje. Op grond daarvan werd hij ook koning van Navarra. In 1300 probeerde Filips de Schone Vlaanderen onder zijn rechtstreeks gezag te brengen. De poging liep echter op een grote mislukking uit. Zijn leger leed in de Guldensporenslag bij Kortrijk in 1302 een jammerlijke nederlaag.
Lange tijd was het toeval de Franse monarchie gunstig gezind geweest. Alle koningen na Hugo Capet werden door hun zoon opgevolgd; regentschappen waren een uitzondering. Hierin kwam verandering na de dood van Lodewijk X. Zijn zoontje Jan I stierf vijf dagen na zijn geboorte. Vervolgens regeerden de broers van Lodewijk X: Filips V en Karel IV. Vrouwen werden op grond van de Salische wet van erfopvolging uitgesloten. Onduidelijk was echter of dit alleen voor het Franse koningschap gold. Na de dood van Karel IV (1328) werd een dochter van Lodewijk X koningin van Navarra. Haar was voordien ook het graafschap Champagne beloofd. Deze belofte werd echter niet nagekomen. Ook was onduidelijk of het recht op de Franse troon via dochters kon worden doorgegeven. Edward III, koning van Engeland, was via zijn moeder Isabella een kleinzoon van Filips de Schone. Hij meende daarom na de dood van Karel IV, zijn oom, aanspraak te kunnen maken op de Franse troon. Uiteindelijk was het een vergadering van rijksgroten die Filips van Valois, een kleinzoon van Filips III en een neef van Karel IV, als rechtmatig opvolger aanwees. Hij regeerde als koning Filips VI.
Andere geschilpunten met de Engelse kroon leidden in 1337 tot het uitbreken van de Honderdjarige Oorlog. Dit was een complex conflict. Het was zowel een strijd tussen twee vorstenhuizen als een feodaal conflict. De feodale vorsten, de graven en hertogen, probeerden opnieuw zich aan de macht van de monarchie te onttrekken. Aanvankelijk boekten de Engelse Plantagenets grote successen.
De veertiende eeuw, vooral de tweede helft daarvan, was voor Frankrijk - en ook voor de rest van Europa - een periode van crisis. Het begon met de grote hongersnood van 1315-1317. Rampzalig was de Zwarte Dood, de pest, die Frankrijk in 1348 trof en vervolgens bleef terugkomen. Daarbij vergeleken viel de schade toegebracht als gevolg van de lange oorlog met Engeland - hoewel aanzienlijk - nog mee. De verzwakking van de monarchie en een crisis in de Kerk droegen het hunne bij aan een klimaat van algehele ontreddering. Het is geen wonder dat pessimisme en een nostalgisch verlangen naar de "goeie ouwe tijd", zoals verwoord door de dichter Eustache Deschamps, in de cultuuruitingen domineren.
In het begin van de vijftiende eeuw zag het ernaaruit dat heel Frankrijk door de Engelsen veroverd zou worden. Maar de krijgskansen keerden. In 1436 werd Parijs heroverd. In de hieropvolgende decennia, een periode van betrekkelijke stabiliteit, kon Frankrijk zich langzaam van zijn wonden herstellen.
Bibliografie
- Blockmans, W. en Hoppenbrouwers, P. (2002): Eeuwen des onderscheids. Een geschiedenis van middeleeuws Europa, Prometheus, Amsterdam.
- Duby, G. (red.) (2003): Histoire de la France des origines à nos jours, Larousse, Paris.
- Hallam, E.M. (1980): Capetian France 987-1328, Longman, London/New York.
- Lemarignier, J.-F. (1997): La France médiévale. Institutions & société, 13e tirage, Armand Colin, Paris.
Noten
- ↑ Lemarignier, J.-F. (1997): La France médiévale. Institutions & société, 13e tirage, Armand Colin, Paris, p.190.