• plomp·ver·lo·ren
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen plompverloren plompverlorener plompverlorenst
verbogen plompverlorenste
partitief plompverlorens plompverloreners -

plompverloren [3]

  1. ineens zonder dat je het zag aankomen, zonder dat er een aanleiding toe was, zonder context
    • En dus kiest de AB voor de vlucht vooruit onder het motto ‘verhalend programmeren’. ‘Een verhaal als de viering van honderd jaar jazz laat ons toe om in de diepte te gaan’, zegt Overbergh. ‘Een concertorganisator weet op den duur wel wat werkt en wat niet, maar wie zijn artiesten­bestand wil vernieuwen moet ook uit zijn comfortzone treden. Nu kunnen we de Angelsaksische popgroepjes met één hitje uit de AB Club shotten en daar de nieuwlichters van de Londense jazz zetten. Anders zouden die daar misschien plompverloren lijken, nu passen ze in ons breder verhaal.’ [4] 
    • Vakantievertier. Dat is voor veel jongeren kamperen en uit je dak gaan op Terschelling of in Renesse. Wie nog te jong is, bouwt steeds vaker zijn eigen feestje in een weiland. Ze staan zomaar plompverloren ergens midden in een weiland. In Rossum, Denekamp, Tubbergen, Delden of waar ook in Twente. Een grote oude leger- of bungalowtent of wat kleinere puptentjes. En vrijwel altijd in combinatie met een of twee partytenten als feestelijk middelpunt. [5] 
97 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[6]