overloop

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  overloop    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• over·loop

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  over bw  en  loop ww 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	overloop	overlopen
verkleinwoord	overloopje	overloopjes

Zelfstandig naamwoord

overloop m

1. gang op een bovenverdieping

   ▸ Op de overloop boven aan de trap stond een grote vaas met plastic bloemen.

2. overlappend
3. overgaan van een toestand naar een andere
4. migratie van stad naar het platteland
5. (statistiek) het verschil tussen het niveau van een variabele aan het eind van het jaar en het gemiddelde jaarniveau van die variabele

Verwante begrippen

• trapportaal

Hyponiemen

• achteroverloop, bufferoverloop, schutoverloop, strangoverloop

Afgeleide begrippen

   

overloopbeveiliging overloopbordes overloopeffect overloopgebied overloopgemeente overloopgroef overloophevel overloopklep overloopleiding overloopoperatie overlooppijp overlooppolder overloopsysteem overloopventiel overloopvergunning

Werkwoord

vervoeging van
overlopen

overloop

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overlopen
   

   • Ik overloop. 

2. gebiedende wijs van overlopen
   

   • Overloop! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overlopen
   

   • Overloop je? 

Verwante begrippen

• [1] loop over

Werkwoord

vervoeging van
overlopen

overloop

1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overlopen
   

   • ... dat ik overloop. 

Gangbaarheid

• Het woord overloop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "overloop" herkend door:

100 %	van de Nederlanders;
99 %	van de Vlamingen.