kippig
Uiterlijk
- kip·pig
- In de betekenis van ‘bijziend’ voor het eerst aangetroffen in 1790 [1]
- afleiding van kip met het achtervoegsel -ig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | kippig | kippiger | kippigst |
verbogen | kippige | kippigere | kippigste |
partitief | kippigs | kippigers | - |
kippig
- iemand die kippig is, is bijziend
- Een kippig persoon kan kleine dingen op een kleine afstand heel goed en scherp zien en dat is voor een muggenzifter heel handig.
- „maar dit is alleen voor de volwassen kijkers” - die een poesje bezaten dat het hield met een hond. „Ik voeg erbij dat ze een beetje kippig is, niet om de affaire zoölogisch nog ernstiger te verknopen, maar alleen omdat dit tekort haar misschien enigszins disculpeert.” Wie zo’n zin leest, moet wel tot de conclusie komen dat de tand des tijds ook aan het werk van de bewierookte Kronkel heeft geknaagd. [2]
- Het woord kippig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kippig" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
64 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kippig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Elsbeth Etty 21 oktober 2016 NRC
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be