Naar inhoud springen

aanleggen

Uit WikiWoordenboek
Versie door AnnabelsBot (overleg | bijdragen) op 16 aug 2012 om 17:49 (diverse)
  • aan·leg·gen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanleggen
anlɛɣə(n)
legde aan
lɛɣdə 'ʔan
aangelegd
'anɣəlɛxt
zwak -d volledig

aanleggen

  1. vastmaken
  2. overgankelijk een wapen in de vereiste stand brengen om te schieten
    • Zij legden aan en schoten toen het bevel klonk om te vuren. 
  3. inergatief aan de wal gaan liggen
    • Na enige vertraging door de mist legde het schip aan in de haven. 
  4. een café aandoen
  5. tegen het lichaam leggen
  6. vastleggen
  7. overgankelijk maken
    • Er werd een weg aangelegd die de stad met het nieuwe vliegveld verbond. 
  8. doen
  • een maatstaf aanleggen: een maatstaf gebruiken
  • aanleggen met: zich inlaten met
  • het erop aanleggen: ernaar streven