aanleggen
Uiterlijk
- aan·leg·gen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aanleggen anlɛɣə(n) |
legde aan lɛɣdə 'ʔan |
aangelegd 'anɣəlɛxt |
zwak -d | volledig |
aanleggen
- vastmaken
- overgankelijk een wapen in de vereiste stand brengen om te schieten
- Zij legden aan en schoten toen het bevel klonk om te vuren.
- inergatief aan de wal gaan liggen
- Na enige vertraging door de mist legde het schip aan in de haven.
- een café aandoen
- tegen het lichaam leggen
- vastleggen
- overgankelijk maken
- Er werd een weg aangelegd die de stad met het nieuwe vliegveld verbond.
- doen
- een maatstaf aanleggen: een maatstaf gebruiken
- aanleggen met: zich inlaten met
- het erop aanleggen: ernaar streven