zwart

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  zwart    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• zwart

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	zwart	-
verkleinwoord	-	-

Zelfstandig naamwoord

zwart o

1. (kleur) de kleur die men waarneemt als een voorwerp helemaal geen licht weerkaatst of uitstraalt

   • Heeft u die ook in het zwart? 

	stellend	vergrotend	overtreffend
onverbogen	zwart	zwarter	zwartst
verbogen	zwarte	zwartere	zwartste

Bijvoeglijk naamwoord

zwart

1. (kleur) de kleur zwart hebbend
2. somber, rampspoedig
3. clandestien, illegaal (zwart geld etc.)

Hyponiemen

   

beenzwart bruinzwart gitzwart = grafietzwart inktzwart kolenzwart = koolzwart ogenzwart overzwart = pikzwart platinazwart ravenzwart roetzwart = signaalzwart steenkolenzwart steenkoolzwart verkeerszwart

Afgeleide begrippen

   

zwart gat zwart olijfgroen zwart-op-wit zwart-wit zwartblaar zwartblauw zwartboek zwartbont zwartbrood = zwartbruin zwartdruk zwarte zwarterik zwartfigurig zwartgallig zwartgeblakerd zwartgekleed zwartgemaakt = zwartgras zwartgrijs zwartgroen zwarthandelaar zwartheid zwarthemd zwartjan zwartjoekel zwartkeel = zwartkijken zwartkop zwartkoren zwartkous zwartmaken zwartrijden zwartrok zwartrood zwartrot zwartschaap = zwartspeler zwartstaart zwartsteel zwartveen zwartvis zwartvissen zwartvoet zwartwerken zwartwild zwartzuur

Vertalingen

    1. de kleur die men waarneemt als een voorwerp helemaal geen licht weerkaatst of uitstraalt   

Afrikaans: swart (af) Albanees: zi (sq) Bosnisch: crna (bs) Bulgaars: черен (bg) Catalaans: negre (ca) Deens: sort (da) Duits: schwarz (de) Engels: black (en) Estisch: must (et) Frans: noir (fr) Grieks: μαύρος (el) Ido: nigra (io) IJslands: svartur (is) Italiaans: nero (it) Kroatisch: crna (hr) Limburgs: zwart (li)

Oekraïens: чорний (uk) Papiaments: pretu Pools: czerń (pl) v Portugees: preto (pt) Quechua: yana (qu) Roemeens: negru (ro) m, neagră (ro) v Russisch: чёрный (ru) Servisch: црн (sr) m Sloveens: črn (sl) m Slowaaks: čierny (sk) m Spaans: negro (es) m Taroko: makaluch Turks: siyah (tr), kara (tr) Vietnamees: đen (vi) Welsh: du (cy) Wit-Russisch: чорны (be) m

Bijwoord

zwart

1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord

   • zwartrijden: Hij reed soms zwart. 

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Werkwoord

vervoeging van
zwarten

zwart

1. enkelvoud tegenwoordige tijd van zwarten
2. gebiedende wijs van zwarten

Kleuren in het Nederlands (nld) (de kleuren zijn slechts indicatief) (zie ook: RAL-kleuren)

Limburgs

Uitspraak

• IPA: /ˈzwɑrt/ (Etsbergs)

Bijvoeglijk naamwoord

zwart

1. (kleur) zwart.

Zelfstandig naamwoord

zwart o

1. (kleur) zwart.

Verbuiging

	enkelvoud				meervoud
	geheel	gemuteerd	verkleind	gemuteerd verkleind	geheel	gemuteerd	verkleind	gemuteerd verkleind
nominatief	zwart	swart	-	-	zwarter	swarter	-	-
genitief	zwarts	swarts	-	-	zwarter	swarter	-	-
locatief	zwartes	swartes	-	-	zwartese	swartese	-	-
datief	zwarte	swarte	-	-	zwarter	swarter	-	-
accusatief	zwart	swart	-	-	zwarter	swarter	-	-