Naar inhoud springen

Markgraafschap Meißen

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door FakirNL (overleg | bijdragen) op 2 okt 2011 om 16:04. (afbeeldingsomschrijving)
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.
Markgrafschaft Meißen
Staat binnen het Heilige Roomse Rijk
955 – 1423 Keurvorstendom Saksen (1423-1485) 
Wapen van Markgraafschap Meißen
Algemene gegevens
Hoofdstad Meißen
Talen Duits
Regering
Regeringsvorm Markgraafschap
Staatshoofd Markgraaf

Markgraafschap Meißen was een land binnen het Heilige Roomse Rijk. Het gebied viel grotendeels samen met de huidige deelstaat Saksen. Na de dood van markgraaf Gero in 946 werd de door hem geleide uitgestrekte mark in het oosten van Duitsland in een aantal markgraafschappen verdeeld. Mogelijk ontstond toen reeds de mark Meißen, maar pas in 1046 werd de mark onder deze naam vermeld na de dood van markgraaf Ekkehard II. Van 1046 tot 1067 regeerden er markgraven uit het huis Weimar-Orlamünde en van 1067 tot 1088 markgraven uit het huis der Brunonen.

Nadat markgraaf Ekkebert II in 1088 was afgezet, werd Hendrik I van Eilenburg markgraaf. Hendrik behoorde tot het huis Wettin, dat tot 1918 in het bezit van het markgraafschap zou blijven. Hendrik was al sinds 1081 markgraaf van de Oostmark, die later Neder-Lausitz genoemd zou worden.

Na de kinderloze dood van markgraaf Albrecht de trotse in 1195, verenigde keizer Hendrik VI het markgraafschap met het rijksbezit om Altenburg. Na de dood van de keizer in 1197 keerde de broer van de laatste markgraaf, Diederik, direct terug van de kruistochten en nam het land in bezit. Markgraaf Diederik organiseerde het lokale bestuur in voogdijen, waardoor de burggraven veel van macht verloren.

In 1210 werd de markgraaf beleend met de mark Lausitz en na het uitsterven van de zijlinie in Groitzsch werden de graafschappen Landsberg, Eilenburg en Rochlitz-Groitzsch verworven. Na de dood van Diederik in 1221 werd zijn drie-jarige zoon markgraaf van Meißen en van de Oostmark. Regent werd zijn oom landgraaf Lodewijk IV van Thüringen. In 1230 werd de markgraaf meerderjarig en nam hij de regering in handen. Onder zijn bewind bereikte het gebied een omvang, die nog niet eerder was opgetreden door de vewerving in 1247 van het landgraafschap Thüringen in en het paltsgraafschap Saksen. Daarbij erfde hij niet het gehele landgraafschap Thüringen: een deel werd afgestaan aan Hendrik III van Brabant, waardoor het landgraafschap Hessen ontstond. De markgraven waren nu in het bezit van vier rijksvorstendommen: markgraafschap Meißen, Oostmark, landgraafschap Thüringen en paltsgraafschap Saksen.

Het huwelijk van de latere markgraaf Albrecht in 1254 met Margaretha, de dochter van keizer Frederik II leverd het pandbezit op van het Pleißenland met Altenburg, Zwickau en Chemnitz. Omdat dit pand nooit werd ingelost, betekende dit uiteiendelijk het einde van de rijkslanden Pleißenland, Vogtland en Egerland.

Door delingen werd het gebied in de daarop volgende jaren sterk verzwakt. In 1301 werd zelfs de Oostmark (Neder-Lausitz) verkocht aan het aartsbisdom Maagdenburg, waarna deze mark uiteindelijk met het koninkrijk Bohemen werd verenigd. Na een militaire overwinning in 1307 bij Lucka komt er een eind aan de neergang van het markgraafschap. In 1310 werd Frederik door keizer Hendrik VII met het markgraafschap Meißen en het landgraafschap Thüringen en sindsdien deden de keizers geen pogingen meer om de gebieden zelf in handen te krijgen. Na de Vogtlandse Oorlog van 1354 tot 1359 moesten de voogden van Weida, Gera en Plauen zich aan de markgraaf onderwerpen.

Na het uitsterven van de hertogen van Saksen-Wittenberg in 1423 droeg koning Sigismund als beloning voor steun in de Hussietenoorlogen het hertogdom Saksen-Wittenberg, het paltsgraafschap Saksen, het graafschap Brehna en het burggraafschap Maagdenburg over aan markgraaf Frederik IV. Met het hetogdom is de keurvorstelijke waardigheid en het rijksvikariaat in een deel van Duitsland verbonden. De markgraaf noemde zich voortaan keurvorst Frederik I.

In 1482 waren na het uitsterven van de zijtak in Thüringen alle gebieden van het huis Wettin weer herenigd. De Leipziger deling van 1485 zou de landen voorgoed verdelen:

  • Ernst kreeg het keurvorstendom met het hertogdom Saksen-Wittenberg en het zuidelijk deel van Thüringen
  • Albrecht kreeg het grootste deel van het markgraafschap Meißen en het noordelijk deel van Thüringen.

Na de nederlaag van de keurvorst in de Schmalkaldische Oorlog in 1547 tegen keizer Karel V veranderde de verdeling van Saksen ingrijpend. Het keurvorstendom en het hertogdom Saksen-Wittenberg kwamen aan de linie van Albrecht, zodat het oude markgraafschap nu een onderdeel werd van het keurvorstendom en het latere koninkrijk Saksen.