zwemmen
- zwem·men
- In de betekenis van ‘drijven, zich drijvend houden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zwemmen 'zʋɛmə(n) |
zwom zʋɔm |
gezwommen ɣə'zʋɔmə(n) |
klasse 3 | volledig |
zwemmen
- (sport) inergatief zich gecoördineerd door het water voortbewegen
- ergatief zwemmend ergens heen gaan
- Hij is naar de andere kant gezwommen.
- ▸ Toen ik ook daar geen succes had, zocht ik weer een andere plek op maar de vissen bleven vrolijk om mijn haak heen zwemmen.[2]
|
- vis moet zwemmen
1. zich gecoördineerd door het water voortbewegen
|
|
- Het woord zwemmen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zwemmen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "zwemmen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ 2,0 2,1 2,2 Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be