zelfstandig
- Geluid: zelfstandig (hulp, bestand)
- zelf·stan·dig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | zelfstandig | zelfstandiger | zelfstandigst |
verbogen | zelfstandige | zelfstandigere | zelfstandigste |
partitief | zelfstandigs | zelfstandigers | - |
zelfstandig
- op zichzelf staand
- Wees toch eens een beetje zelfstandiger!
- onafhankelijk van de zorg van anderen
- ▸ Het staat in advies no. 28 van ‘Oud en zelfstandig in 2030: een reisadvies’, van de commissie van Wouter Bos: doe niets waarvan je later spijt krijgt. Was dat advies maar eerder geformuleerd, denkt menige lezer die thuis is in de ouderenzorg.[2]
- bepaald zelfstandig naamwoord, onbepaald zelfstandig naamwoord, verzelfstandigen, zelfstandig naamwoord, zelfstandige, zelfstandigheid
- zelfstandig ondernemer: niet in dienst van een ander
- • Thru-hikers leven in de maatschappij – off-trail – vaak op een strak budget, verdienen geld met seizoenswerk of worden zelfstandig ondernemer. [3]
1. op zichzelf staand
- Het woord zelfstandig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zelfstandig" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ zelfstandig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Noud Engelen“Kwetsbare ouderen hebben beschermde woonomgeving nodig” (14 februari 2020), Trouw
- ↑ Tim Voors: Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada, 2018
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be