• vrucht·ge·not
enkelvoud meervoud
naamwoord vruchtgenot -
verkleinwoord - -

het vruchtgenoto

  1. (juridisch) zakelijk recht om een anders goed te gebruiken en de vruchten daarvan te trekken, alsof men zelf eigenaar was
71 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be