uitvoerig
- uit·voe·rig
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘omstandig’ voor het eerst aangetroffen in 1834 [1]
- Naamwoord van handeling van uitvoeren met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | uitvoerig | uitvoeriger | uitvoerigst |
verbogen | uitvoerige | uitvoerigere | uitvoerigste |
partitief | uitvoerigs | uitvoerigers | - |
uitvoerig
- op uitgebreide wijze [3]
- Zelfs na de uitvoerigste test is het heel goed mogelijk dat het programma nog foutjes bevat.
uitvoerig
- uitgebreid
- ▸ Uitvoerig sprak hij over zijn plannen om ooit arts te worden, maar nu was hij nog vooral de ultieme vrije hippie die alle hoeken van de wereld wilde verkennen.[4]
1.
- Het woord uitvoerig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uitvoerig" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "uitvoerig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ uitvoerig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be