uilskop
- uils·kop
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uilskop | uilskoppen |
verkleinwoord | uilskopje | uilskopjes |
de uilskop m
- (informeel) (verouderd) dom persoon
- Haal me de duivel! juist zo een Uilskop was uw Vader; en nog verwensch ik uw Moeder, als ik denk, dat zy zo een Franschen niet met al in onze familie bragt. Nu, dat kunt gy niet helpen; ik zou er ook niet van zeggen, waart gy zulk eene Malloot niet. [2]
- Het woord 'uilskop' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "uilskop" herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ (1782)–Aagje Deken, Betje Wolff Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be