tonaal
- to·naal
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘m.b.t. de toon’ voor het eerst aangetroffen in 1885 [1]
- van het Franse tonal of daarvoor van het Latijnse tonus (klank, toon) met het achtervoegsel -aal [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | tonaal | tonaler | tonaalst |
verbogen | tonale | tonalere | tonaalste |
partitief | tonaals | tonalers | - |
tonaal [3]
- (muziek) gebaseerd op, geschreven in een bepaalde toonsoort
- Het woord tonaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tonaal" herkend door:
54 % | van de Nederlanders; |
62 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tonaal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ tonaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be