• toe·stem·ming
enkelvoud meervoud
naamwoord toestemming toestemmingen
verkleinwoord - -

de toestemmingv

  1. een toezegging dat iets geoorloofd is
    • Hij had daar toestemming voor gekregen. 
    • Op 14 juni 1956 werd de ‘Wet handelingsonbekwaamheid’ afgeschaft (door de PvdA). Getrouwde vrouwen mochten voortaan werken, een bankrekening openen en zonder toestemming van manlief op reis. [1] 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]