• taal·ge·bruik
enkelvoud meervoud
naamwoord taalgebruik taalgebruiken
verkleinwoord taalgebruikje taalgebruikjes

het taalgebruiko

  1. de manier waarop een taal wordt gebruikt b.v. vulgair, informeel, ongemarkeerd, formeel of archaïsch
    • Het geheim van dit lied is dus het taalgebruik van Maaike Ouboter, noem het Ouboteriaans, maar natuurlijk ook de manier waarop ze het zingt. Technisch niet eens perfect, dat geeft ze zelf ook toe, maar wel met een intensiteit en bezieling dat het lijkt alsof ze zelf even de engel wordt waarvan ze heeft gedroomd. [1] 
     En hij had zich voorzien van een taalgebruik dat bijna komisch elegant klonk in de mond van een achttienjarige.[2]
     Eric kon de analyse van de subjectieve aspecten in zoverre volgen dat, in alledaagser taalgebruik, de regeringsleider Kosygin bepaald geen idioot was, maar dat de partijleider Brezjnev zonder twijfel een idioot was, maar helaas ook degene die de hoogste politieke macht in handen had.[3]
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. Spits, Frits
    De Standaards van Spits [2015] ISBN 978-90-245-6871-0 pagina 363
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044633535
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be