Langstelige Suikerpeer
  • (IPA in voorbereiding)
  • sui·ker·peer
enkelvoud meervoud
naamwoord suikerpeer suikerperen
verkleinwoord suikerpeertje suikerpeertjes

de suikerpeerv / m [1] [2]

  1. (bloemplanten) een van de vroegst oogstbare peren. De herkomst is niet bekend, waarschijnlijk Nederlands, voor de Tweede Wereldoorlog algemeen aangeplant in Noord-Holland voor export naar Groot-Brittannië