• steu·nen
  • In de betekenis van ‘stutten’ voor het eerst aangetroffen in 1420 [1] [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
steunen
/'stønə(n)/
steunde
/'støndə/
gesteund
/ɣə'stønt/
zwak -d volledig

steunen

  1. overgankelijk een deel van de last op zich nemen, hulp verlenen
    • De Amerikanen steunen de Britten al voor zij bij de aanval op Pearl Harbor daadwerkelijk bij de Tweede Wereldoorlog betrokken raakten. 
     Ze had op haar jonge leeftijd al veel mensen in beweging gekregen. Ook ik wilde haar steunen.[4]
  2. inergatief ~ op: de last gedeeltelijk op iets leggen
    • Zij steunen daarbij op de resultaten van een eerder onderzoek. 
  3. van vermoeidheid of pijn een kreunend geluid maken
    • "Maar... ik kan niet..." steunde hij. 

de steunenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord steun
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]