steunen
- steu·nen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
steunen /'stønə(n)/ |
steunde /'støndə/ |
gesteund /ɣə'stønt/ |
zwak -d | volledig |
steunen
- overgankelijk een deel van de last op zich nemen, hulp verlenen
- De Amerikanen steunen de Britten al voor zij bij de aanval op Pearl Harbor daadwerkelijk bij de Tweede Wereldoorlog betrokken raakten.
- ▸ Ze had op haar jonge leeftijd al veel mensen in beweging gekregen. Ook ik wilde haar steunen.[4]
- inergatief ~ op: de last gedeeltelijk op iets leggen
- Zij steunen daarbij op de resultaten van een eerder onderzoek.
- van vermoeidheid of pijn een kreunend geluid maken
- "Maar... ik kan niet..." steunde hij.
|
1. een deel van de last op zich nemen, hulp verlenen
2. ~ op: de last gedeeltelijk op iets leggen
3. van vermoeidheid of pijn een kreunend geluid maken
de steunen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord steun
- Het woord steunen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "steunen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "steunen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ steunen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ steunen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be