• spel·den·geld
enkelvoud meervoud
naamwoord speldengeld
verkleinwoord

het speldengeldo

  1. geld dat een huisvrouw aan kleinigheidjes kon besteden
  2. geld dat bestemd is voor het kopen van kleding
  3. een verwaarloosbaar kleine hoeveelheid geld
     `Het kind leed, Theo, en haar moeder was wanhopig. Ze voelt zich zelf ook niet goed.'Wat betekenden die paar shilling nu helemaal voor het landgoed. Speldengeld.[3]