nominatief genitief datief accusatief benadrukt
se - se se soi

soi

  1. 3e persoon enkelvoud en meervoud, gebruikt na een voorzetsel, wederkerend of wederkerig. - zich, elkaar
    • Ça va de soi. - Dat gaat vanzelf. (Letterlijk: Dat gaat van zich.) 
    • Ils ont fini à côté de soi. - Ze zijn naast elkaar geëindigd.