sijn
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd | voltooid deelwoord | |
enkelvoud | meervoud | ||
sijn | was | waren | ghewesen geweest |
onregelmatig | volledig |
sijn [1]
- zijn, worden
- «Lieve here sprac moyses
Wie sal ic segge dattu bes»[2]Lieve Heer, zei Moses
Wie zal ik zeggen dat je bent.
- «Lieve here sprac moyses
- ↑ Vroegmiddelnederlands Woordenboek
- ↑ Weblink bron “Rijmbijbel (Exodus)” (13e eeuw)