• schui·ven
  • In de betekenis van ‘voortbewegen zonder op te tillen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schuiven
schoof
geschoven
klasse 2 volledig

schuiven

  1. overgankelijk over de grond verplaatsen
    • Hij schoof de doos in de richting van de deur. 

de schuivenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord schuif
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]