• schrij·ver
enkelvoud meervoud
naamwoord schrijver schrijvers
verkleinwoord schrijvertje schrijvertjes

de schrijverm

  1. een persoon die schrijft
  2. (beroep) een persoon die beroepsmatig schrijft
    • Mijn buurman is schrijver. 
    • Vorige week was er op Catawiki een online-veiling met handschriften en eerste drukken van de verzamelaar, reiziger, schrijver en programmamaker Büch. Onder de parafernalia ook twee ingelijste fineliner-tekeningetjes van Drost: inderdaad fijn en vrolijk. [1] 
     Het artikel was geschreven door Amy Morin, een Amerikaanse psychotherapeut en schrijver, die een checklist ontwikkelde van 13 dingen die mentaal sterke mensen karakteriseren.[2]
     Waarschijnlijk was het helemaal niet terecht geweest dat hij de twee Duitse schrijvers had vervloekt die om een of andere reden niet samen in het Grand Hotel in Saltsjôbaden wilden verblijven, zodat een van hen, helaas de bolsjewiek en niet de Nobelprijswinnaar, bij hen thuis in Villa Bellevue moest logeren.[3]
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. de Volkskrant Arjan Peters5 december 2015 In depressieve Plinius Pinguïn een zelfportret zien
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be