schelen
- sche·len
- van Middelnederlands scelen, scillen "verschillen'", in de betekenis van ‘afwijken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1290 [1][2][3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
schelen /'sxelə(n)/ |
scheelde /'sxeldə/ |
gescheeld /ɣə'sxelt/ |
zwak -d | volledig |
schelen
- een verschil maken
- Dat scheelt een slok op een borrel.
1. een verschil maken
- Het woord schelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schelen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ schelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "schelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be