samengaan
- sa·men·gaan
- samenstelling van samen en gaan
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
samengaan |
ging samen |
samengegaan |
klasse 7 | volledig |
samengaan
- bij elkaar passen
- Die twee grote banken gingen goed samen en daarom gingen ze fuseren.
- het gemeenschappelijk doen van iets
- Zij gaan samen op vakantie.
- Het woord samengaan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "samengaan" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be