• re·gen·gor·dijn
enkelvoud meervoud
naamwoord regengordijn regengordijnen
verkleinwoord

het regengordijno

  1. heftige regen waar je nauwelijks doorheen kunt kijken
     Het was zoals een oude filosoof het had voorgesteld: de wereld bestond uit niets anders dan atomen die, meer of minder samenklittend, te zamen als een soort regengordijn door het heelal vielen, zonder wrijving te ontmoeten.[2]
     Bij de start in Kuurne was het nog droog en een graad of tien. Maar al snel brak de hel los boven Vlaanderen. Een onophoudelijk regengordijn werd uitgestort over de renners, waarvan de meeste gewoon in korte broek en korte mouwen waren gestart. "Uiteindelijk zouden er maar 26 renners finishen", weet Stannard nog.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  3.   Weblink bron “Britse beer brult niet meer in Omloop: Stannard overwon alles, maar niet reuma” (27-02-2021), NOS