regenfront
  • re·gen·front
enkelvoud meervoud
naamwoord regenfront regenfronten
verkleinwoord regenfrontje regenfrontjes

het regenfronto

  1. (meteorologie) een scheidingsvlak tussen koude en warme luchtsoorten waar veel regen valt
     Hij was gardist en had in dronken toestand ruzie gekregen met een kameraad en hem met eenentwintig steken doodgestoken, zoals het oude rechtbankverslag nauwkeurig vermeldde.[2]
     Dit regenfront trekt vanaf de Noordzee over de Randstad[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten en Jasper Popma)
    “Zweedse laarzen” (2015), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044535723
  3.   Weblink bron “Dit regenfront trekt vanaf de Noordzee over de Randstad” (10-11-2016), NOS