periode
- pe·ri·o·de
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tijdruimte’ voor het eerst aangetroffen in 1657 [1]
- van Oudgrieks περίοδος (períodos) "rondgang", samengesteld uit περί (peri) "rond, omheen" en ὁδός (hodos) "weg, pad" [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | periode | perioden periodes |
verkleinwoord | periodetje | periodetjes |
de periode v
- bepaald tijdsbestek tussen twee tijdstippen
- Na de ontdekking van de zeeweg naar Indië volgde er een periode van grote bloei voor Portugal.
- ▸ In deze periode van het jaar zijn er altijd bosbranden in het Amazonegebied.De vuren zijn meestal aangestoken door boeren. Zij verbranden bossen om de grond leeg te maken. Die grond gebruiken ze dan voor akkerbouw en veeteelt. Er is zelfs een naam voor deze periode van het jaar. De Brazilianen noemen het quiemada. Dat betekent 'het branden'. Maar dit jaar is er een recordaantal bosbranden.Er zijn veel meer branden dan vorig jaar.[3]
- ▸ Maar doordat ik voor zo’n langere periode van huis was besefte ik wel steeds meer hoe kostbaar tijd samen is.[4]
- (medisch) menstruatie
- Zij heeft bijzonder veel last van haar periode.
- (wiskunde) interval waarin een functie zich herhaalt
- De sinus en cosinus zijn functies met een periode van 2π.
- (wiskunde) een groep cijfers die zich in een reeks blijft herhalen
- We zoeken naar een uitkomst met perioden van meer dan vijf cijfers.
- (natuurkunde) één volledige cyclus van zich herhalende verschijnselen als pulsreeksen, trillingen of golven
- Het aantal malen dat een periode in een seconde wordt waargenomen, noemt men de frequentie van dat verschijnsel.
- (scheikunde) een reeks elementen gerangschikt naar opklimmend aantal protonen tussen twee edelgassen
- Zwavel en zuurstof zijn elementen die tot dezelfde groep maar een andere periode behoren.
- (geologie) een tijdperk dat deel uitmaakt van een era en bestaat uit subperiodes en tijdvakken
- het krijt en het jura zijn periodes van het era mesozoïcum.
- (taalkunde) een tekstgedeelte met breed uitgewerkte volzinnen
- Hij beschreef haar gedachten in een periode met veel holle retoriek.
- [1] episode, epoche, fase, interbellum, interim, interval, tijdsgewricht, tijdsinterval, tijdspanne, tijdsruimte, tijdvak, tussenpoos, tussentijd
- [2] cyclus, maandstonden, menstruatie, stonden
- [3] interval
- [5] cyclus, interval
- [8] passage, volzin
- periodeafsluiting, periodeduur, periodekampioen, periodeoverzicht, periodestand, periodetijd, periodetitel, periodeverdubbeling, periodiek (1) (5), periodisch
- in een bepaalde periode
1. tijdperk
2. menstruatie
4. repeterende getallenreeks
- Het woord periode staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "periode" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "periode" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ periode op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron nieuwsbegrip.nl“Bosbranden in het Amazonegebied” (26-8-2019), CED-groep
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be